Выбрать главу

Deborah bloosde maar ze zette door. ‘Het gaat om de, eh… celkristallisatie. Bij het laatste slachtoffer. Ik zou graag willen nagaan of er in de afgelopen week koelwagens zijn gestolen.’

Stilte. Absolute, verbijsterde stilte. Ze begrepen het niet, de sukkels, en Deborah deed niets om het duidelijk te maken. Ze liet de stilte voortduren totdat LaGuerta haar mooie wenkbrauwen fronste, een vragende blik langs de aanwezigen liet gaan om te zien of iemand anders het wel kon volgen en Deborah ten slotte beleefd aankeek.

‘Gekoelde… wagens?’ vroeg LaGuerta.

Deborah had een vuurrood hoofd, het arme kind. Ze was niet iemand die graag in het openbaar sprak. ‘Ja, dat is juist,’ zei ze.

LaGuerta liet de stilte nog even voortduren en genoot ervan. ‘Hm,’ zei ze.

Deborahs gezicht werd nog donkerder, wat geen goed teken was. Ik schraapte mijn keel en toen dat geen effect had, hoestte ik, hard genoeg om haar eraan te herinneren dat ze kalm moest blijven. Ze keek mijn kant op. Net als LaGuerta. ‘Sorry,’ zei ik, ‘ik geloof dat ik kou heb gevat.’

Had iemand zich een betere broer kunnen wensen?

‘De, eh… kou,’ stotterde Deborah, die mijn reddingsboei vastgreep. ‘Een koelwagen zou er de oorzaak van kunnen zijn dat dit soort weefselschade is opgetreden. Die maakt de dader mobiel, zodat hij moeilijker te pakken is. En op deze manier is het voor hem een stuk gemakkelijker om zich van het lijk te ontdoen. Dus, eh… als er een gestolen zou zijn… een koelwagen, bedoel ik… zou dat ons een spoor kunnen opleveren.’

Nou, dat was het ongeveer wel, en het was haar gelukt het uit haar mond te krijgen. Een of twee aanwezigen fronsten bedachtzaam hun wenkbrauwen. Je kon sommigen bijna horen nadenken.

Maar LaGuerta knikte alleen maar. ‘Dat is… heel interessant, agent,’ zei ze, met een lichte nadruk op ‘agent’ om ons eraan te herinneren dat er wel sprake was van een democratie waarin iedereen zijn zegje mocht doen, maar in werkelijkheid… ‘Maar ik denk toch dat het beter is wanneer we onze getuige opsporen. We weten dat hij ergens moet rondlopen.’ Ze glimlachte met haar professionele, quasi-bescheiden glimlachje. ‘Of zij,’ vervolgde ze, om te laten zien dat ze ook scherp kon zijn. ‘Maar iemand heeft iets gezien. Dat kunnen we opmaken uit het bewijs. Dus laten we ons daarop concentreren en de strohalmen aan de jongens in Broward overlaten, oke?’ Ze zweeg even en wachtte totdat er zacht werd gegrinnikt in de vergaderzaal. ‘Maar, agent Morgan, ik zou het zeer waarderen wanneer je de contacten met de hoeren bleef onderhouden. Die kennen je immers?’

Mijn god, wat was ze goed. Ze had ervoor gezorgd dat niemand nog serieus nadacht over Debs idee, had Deb op haar plaats gezet en het hele team weer achter haar geschaard met een grapje over onze rivaliteit met de politie van Broward County. En dat allemaal in een paar zinnen. Ik had bijna geapplaudisseerd.

Maar dat kon ik natuurlijk niet doen, want ik stond aan Debs kant en ze was zojuist op haar nummer gezet. Ze deed haar mond open, deed hem weer dicht en ik zag haar kaakspieren werken terwijl ze haar gezicht in een neutrale uitdrukking dwong. Op zich ook een bewonderenswaardige prestatie, maar bij lange na niet van dezelfde klasse als die van LaGuerta.

De rest van de bespreking verliep zonder incidenten. Na wat er was gezegd, viel er eigenlijk niet veel meer te bespreken. Dus kort na LaGuerta’s meesterlijke optreden werd de bijeenkomst opgebroken en liepen we de gang weer in.

‘Laat haar de pest krijgen,’ mompelde Deborah. ‘Laat haar doodvallen, dat rotwijf!’

‘Absoluut,’ beaamde ik.

Ze keek me aan. ‘Bedankt, broer. Voor al je steun.’

Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘Maar we hadden afgesproken dat ik me erbuiten zou houden, zodat alle eer naar jou zou gaan.’

Ze gromde. ‘Alle eer… ze heeft me compleet voor gek gezet.’

‘Met alle respect, zusje, daar was je zelf ook debet aan.’

Deborah keek me aan, wendde haar blik toen af en hief haar handen ten hemel. ‘Wat had ik dan moeten zeggen? Ik zit niet eens in het team. Ik ben daar alleen omdat de baas heeft gezegd dat ze me moesten laten meedoen.’

‘Hij heeft niet gezegd dat ze naar je moesten luisteren,’ zei ik. ‘Dat doen ze niet en dat zullen ze ook nooit doen,’ zei Deborah verbitterd. ‘In plaats van me bij Moordzaken te krijgen, is nu mijn hele carriere om zeep geholpen. Ik zal tot mijn pensioen parkeerwachter blijven, Dexter.’

‘Er is een uitweg, Deb,’ zei ik, en in de blik waarmee ze me aankeek, was weer een sprankje hoop te zien.

‘En die is?’ vroeg ze.

Ik keek haar aan en schonk haar mijn meest geruststellende glimlach. ‘Zorg ervoor dat je die koelwagen vindt,’ zei ik.

Het duurde drie dagen voordat ik weer iets van mijn lieve adoptiefzusje hoorde, wat meteen de langste periode was dat we elkaar niet hadden gesproken. Op donderdag, net na de lunch, kwam ze met een zuur gezicht mijn kantoor in. ‘Ik heb hem gevonden,’ zei ze, en ik wist niet meteen wat ze bedoelde.

‘Wat heb je gevonden, Deb?’ vroeg ik. ‘De fontein van het chagrijn?’ ‘Die auto,’ zei ze. ‘De koelwagen.’

‘Maar dat is toch goed nieuws?’ zei ik. ‘Waarom zie je er dan uit alsof je iemand wilt slaan?’

‘Omdat dat zo is,’ zei ze en ze zeilde vier of vijf aan elkaar geniete velletjes papier over mijn bureau naar me toe. ‘Kijk maar.’

Ik pakte de blaadjes op en bekeek het bovenste. ‘O,’ zei ik. ‘Hoeveel zijn het er in totaal?’

‘Drieentwintig,’ zei ze. ‘In de afgelopen maand zijn er drieentwintig koelwagens als gestolen opgegeven. De jongens van de Verkeerspolitie zeggen dat de meeste uit het water worden gehaald, nadat ze eerst in brand zijn gestoken om het verzekeringsgeld te innen. Niemand zoekt er nog erg hard naar. Dus niemand doet iets aan deze lijst en niemand is dat ook van plan.’

‘Welkom in Miami,’ zei ik.

Deborah zuchtte, pakte de lijst van me aan en liet zich als een lappenpop in mijn extra stoel vallen. ‘Ik kan deze onmogelijk allemaal nagaan, niet in mijn eentje,’ zei ze. ‘Dat gaat maanden tijd kosten. Godverdomme, Dexter, wat doen we nu?’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Het spijt me, Deb,’ zei ik. ‘Maar we zullen moeten wachten.’

‘We kunnen niets anders doen dan wachten?’ ‘Ja, daar blijft het bij,’ zei ik.

En daar bleef het bij. Twee weken moesten we wachten. En toen…

9

Badend in het zweet werd ik wakker, zonder precies te weten waar ik was maar met de absolute zekerheid dat er weer een moord te gebeuren stond. Ergens niet ver weg was hij op zoek naar zijn volgende slachtoffer, gleed hij door de stad als een haai door het koraalrif. Ik was er zo zeker van, dat ik het afscheuren van het plakband bijna kon horen. Hij was daar en luisterde naar zijn Zwarte Ruiter, die weer in gesprek was met de mijne. En in mijn slaap was ik met hem meegereden, als een transparante zuigvis die hem gezelschap hield tijdens zijn ronden door de stad.

Ik ging rechtop zitten en sloeg de natte, gekreukelde lakens van me af. De klok op het nachtkastje wees aan dat het 3.14 uur was. Er was vier uur verstreken sinds ik naar bed was gegaan en ik had het gevoel alsof ik al die tijd met een piano op mijn rug door het oerwoud had gelopen. Ik was bezweet, had spierpijn en was amper in staat tot nadenken, maar ik wist honderd procent zeker dat er buiten iets gaande was zonder dat ik erbij was.

Het was uitgesloten dat ik die nacht nog zou slapen. Ik deed het licht aan. Mijn handen waren vochtig en ze trilden. Ik veegde ze af aan het laken maar dat hielp niet want dat was net zo vochtig. Ik strompelde naar de badkamer om ze te wassen. Ik hield ze onder het stromende water. Het water dat uit de kraan kwam was warm, op kamertemperatuur, maar opeens werd het rood en waste ik mijn handen in bloed, heel even stroomde er in het schemerige licht in de badkamer rood bloed in de wastafel.