LaGuerta knikte maar bleef me aankijken. ‘Het ijshockeyteam,’ zei ze. ‘Heten ze zo, de Panthers?’
‘Volgens mij wel,’ zei ik, meer wijsneuzig dan ik gewild had.
Ze tuitte haar lippen. ‘Het lag in een van de doelen, achter in het net.’
‘Het uit- of het thuisdoel?’ vroeg ik.
Ze knipperde met haar ogen. ‘Maakt dat uit?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik maak maar een grapje, inspecteur.’
‘Want ik zou je het verschil niet kunnen vertellen,’ zei ze. ‘Misschien moet ik er iemand naartoe sturen die verstand van ijshockey heeft.’ Waarna ze haar blik eindelijk van me losmaakte en keek naar het groepje politiemensen dat zich om het hoofd had geschaard. ‘Ik ben blij dat je nog grapjes kunt maken,’ vervolgde ze. ‘Wat is een…’ Ze fronste haar wenkbrauwen en dacht diep na. ‘… een sambolie?’
‘Een wat?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Een soort apparaat. Voor het ijs?’
‘Een Zamboni?’
‘Ja, zoiets. De man die dat ding bestuurt, is er vanochtend mee het ijs op gegaan, om het klaar te maken voor de training. Er zijn een paar spelers die graag vroeg beginnen. En ze houden van glad ijs dus die man, de…’ Ze aarzelde even. ‘… de samboliechauffeur? Hij komt ’s ochtends heel vroeg als er getraind wordt. Dus hij rijdt met dat ding over het ijs en ziet die pakketjes achter in het doel. Hij klimt van het apparaat af en gaat kijken.’ Ze haalde haar schouders weer op. ‘Doakes is daar nu. Hij zegt dat die man zo is geschrokken, dat ze verder geen woord uit hem hebben kunnen krijgen.’
‘Ik weet het een en ander van ijshockey,’ zei ik.
Ze keek me weer aan met een ietwat vermoeide blik in haar ogen. ‘Er is zoveel wat ik niet over je weet, Dexter. Speel je zelf ook?’
‘Nee, ik heb het nooit gespeeld,’ zei ik bescheiden. ‘Ik ben een paar keer naar een wedstrijd gaan kijken.’ Ze zei niets en ik moest op mijn lip bijten om niet uit mijn nek te gaan kletsen. Want de werkelijkheid was dat Rita seizoenkaarten voor de Florida Panthers had en dat ik tot mijn eigen grote verbazing had gemerkt dat ik ijshockey best leuk vond. Niet echt de sport zelf, want de vrolijke moordlust waarmee de twee teams elkaar te lijf gingen was me veel te chaotisch. Het was meer het zitten in die grote, koele hal dat ik op de een of andere manier ontspannend vond, hoewel ik het ook prima had gevonden wanneer ze er golf hadden gespeeld. En eerlijk gezegd was ik bereid alles te zeggen zolang dat maar tot effect had dat ik met LaGuerta mee mocht. Ik wilde namelijk heel erg graag naar de Arena. Ik moest dat lijk zien, keurig ingepakt en in het net van het doel op het ijs gepropt, en meer dan alles wilde ik het plastic eraf pellen en dat schone, bloedeloze vlees zien. Ik wilde het zo graag zien, dat ik me voelde als de tekenfilmhond die zijn bot beschermt, wilde er zo graag bij zijn, dat ik het gevoel had dat ik daar recht op had, dat het mijn lijk was.
‘Goed dan,’ zei LaGuerta ten slotte, net voordat ik bijna uit mijn vel sprong van ongeduld. En ze wierp me een vaag, merkwaardig glimlachje toe dat deels officieel was en deels… tja, wat? Iets anders, iets menselijks helaas, zodat ik het niet kon plaatsen. ‘Geef me even de tijd om met hen te praten.’
‘Dat zou ik heel fijn vinden,’ zei ik, een en al broeierige charme. LaGuerta reageerde er niet op. Misschien had ze me niet gehoord, maar eigenlijk was dat ook niet belangrijk. Het ontbrak haar totaal aan ook maar enig gevoel voor sarcasme wanneer het haar zelfbeeld betrof. Je kon haar met de meest gruwelijke en doorzichtige vleierijen om de oren slaan en ze zou die zonder meer in ontvangst nemen alsof het haar verdiensten waren. Ik vond het allang niet leuk meer om haar te vleien. Er was geen lol aan wanneer er geen uitdaging in zat. Maar ik had geen idee wat ik anders moest zeggen. Waar zou zij over willen praten? Ze had me al genadeloos uitgehoord toen ze hier aankwam.
We stonden naast mijn arme gedeukte auto en keken naar de opkomende zon. Ze had naar de snelweg staan kijken en me zeven keer gevraagd of ik de bestuurder van de koelwagen had gezien, elke keer op een iets andere toon en terwijl ze me strak aankeek. Ze had me al vijf keer gevraagd of ik er wel zeker van was dat het echt een koelwagen was geweest, wat zelfs voor haar doen weinig subtiel was. Ze had me die vraag nog veel vaker willen stellen, maar ze had zich kunnen beheersen. Daarna had ze haar zelfbeheersing weer verloren en had ze me de vraag zelfs in het Spaans gesteld. Ik had haar gezegd dat ik seguro was, waarna ze me had aangekeken en haar hand op mijn arm had gelegd, maar ze had het niet nog een keer gevraagd.
Drie keer had ze naar de toerit van de brug staan kijken, haar hoofd geschud en ‘Puta! ’ gemopperd. Dat was duidelijk een verwijzing naar agent Puta, mijn lieve zusje. Het feit dat er een echte koelwagen op het toneel was verschenen, zoals Deborah had voorspeld, maakte het voor LaGuerta noodzakelijk dat ze een zekere mate van flexibiliteit in haar denken introduceerde en aan de manier waarop ze op haar lip stond te bijten, kon ik zien dat ze daar druk mee bezig was. Ik was er vrij zeker van dat ze voor Deb iets onaangenaams zou bedenken — want daar was ze nu eenmaal het beste in — maar voorlopig hoopte ik op een bescheiden stijging in het aanzien van mijn zusje. Niet bij LaGuerta, natuurlijk, maar er was hoop dat haar briljante staaltje denkwerk de anderen niet was ontgaan.
Vreemd genoeg vroeg LaGuerta me niet wat ik op dat uur van de nacht op de snelweg deed. Hoewel ik geen rechercheur ben, leek het me toch een voor de hand liggende vraag. Het zou misschien onvriendelijk zijn om te zeggen dat dit gebrek aan inzicht typerend voor haar was, maar het was wel zo, want ze vroeg het gewoon niet.
Toch was er blijkbaar meer voor ons om over te praten, dus liep ik achter haar aan naar haar auto, een grote twee jaar oude lichtblauwe Chevrolet die ze als dienstauto gebruikte. Voor haar vrije tijd had ze een kleine bmw waar niemand van af mocht weten.
‘Stap in,’ zei ze, en ik nam plaats op de blauwe stoel naast haar.
LaGuerta reed hard, zigzagde door het verkeer en binnen een paar minuten waren we weer aan de Miami-kant van de Causeway, voorbij Biscayne en minder dan een kilometer van de i-95. Ze voegde in op de snelweg en scheurde in noordelijke richting met een snelheid die zelfs voor Miami aan de hoge kant was. Maar al heel kort daarna sloegen we af naar Sunrise. Ze observeerde me van opzij, vanuit haar ooghoek, drie keer voordat ze ten slotte iets zei. ‘Dat is een mooi hemd,’ zei ze.
Ik keek omlaag naar mijn hemd. Ik had het aangeschoten toen ik mijn appartement uit rende en het was alsof ik het nu pas voor het eerst zag, een polyester bowlingshirt met felrode draken erop. Ik had het de vorige dag op mijn werk aangehad en het was rijp voor de was, maar inderdaad, het was nog redelijk schoon. En het was ook best mooi, natuurlijk, maar toch…
Probeerde LaGuerta een praatje met me te maken zodat ik me voldoende op mijn gemak zou voelen om mezelf te verspreken? Vermoedde ze dat ik meer wist dan ik zei en dacht ze dat ze me zover zou krijgen dat ik me zou blootgeven?
‘Je draagt altijd zulke mooie kleren, Dexter,’ zei ze en ze keek me aan met een brede, onbeholpen glimlach, zich onbewust dat ze op het punt stond een tankwagen te rammen. Ze draaide net op tijd haar hoofd om, stuurde met een vinger bij, we zoefden om de tankwagen heen en volgden de 75 verder naar het westen.
Ik dacht na over de mooie kleren die ik altijd droeg. Natuurlijk deed ik dat. Ik was er trots op het bestgeklede monster in Dade County te zijn. Ja, dat is juist: hij heeft inderdaad die aardige meneer Duarte in mootjes gehakt, maar hij zag er zo keurig uit! De juiste kleding voor alle gelegenheden. Trouwens, wat moest je aantrekken voor een in stukken gehakt lijk in de vroege ochtend? Precies, een bowlingshirt en een bandplooibroek van de dag daarvoor. Ik was in stijl. Maar afgezien van de overhaaste kledingkeuze van de afgelopen nacht was ik heel voorzichtig. Dat was een van Harry’s lessen geweest: verzorg jezelf, kleed je goed en vermijd extra aandacht.