Выбрать главу

Maar waarom zou een rechercheur Moordzaken die van politieke spelletjes hield daar ook maar enige aandacht aan schenken? Het was toch niet zo dat…

Of wel? Er gloorde een lichtje in de verte. Het was iets in die merkwaardige glimlach die heel even haar gezicht beroerde wat me het antwoord gaf. Het was belachelijk, maar wat kon het anders zijn? LaGuerta was niet op zoek naar een manier om me een rad voor ogen te draaien en me vervolgens scherpere vragen te stellen over wat ik had gezien. En mijn kennis van het ijshockey kon haar geen zier schelen.

LaGuerta probeerde gewoon aardig te zijn.

Ze mocht me.

Daar zat ik dan, nog steeds van streek door de enorme schok als gevolg van het bizarre feit dat ik had geprobeerd Rita te kussen… en nu dit? LaGuerta mocht me? Hadden terroristen iets in het drinkwater van Miami gedaan? Was ik bestoven met een of andere onbekende lokstof? Waren alle vrouwen van Miami opeens tot het besef gekomen dat alle mannen hopeloze sukkels waren en was ik tot het nieuwe rolmodel van aantrekkelijkheid gebombardeerd? In alle ernst, wat was er verdomme aan de hand?

Ik kon het natuurlijk mis hebben. Ik wierp me op de gedachte als een barracuda op een glinsterend aasvisje. Want was het geen bespottelijk vertoon van egotisme om te denken dat een slimme carrierevrouw als LaGuerta ook maar enige interesse in mij als persoon zou hebben? Was het niet veel waarschijnlijker dat… dat…

Dat wat? Hoe slecht het me ook uitkwam, er zat wel iets in. We zaten min of meer in hetzelfde werk en zoals een oude politiewijsheid zei, was het daardoor waarschijnlijker dat we elkaar begrepen en bereid waren elkaar te vergeven. Het was mogelijk dat onze relatie haar diensturen en jachtige levensstijl kon overleven. En hoewel ik er zelf nooit veel aan had gedaan, was ik heel presentabel. Schoon op het lijf, zoals we dat hier zeggen. En ik spande me al diverse jaren in om charmant tegen haar te zijn. Natuurlijk was dat puur politieke mooipraterij, maar dat hoefde zij niet te weten. Ik was heel goed in charmant zijn. Dat was een van mijn weinige goede eigenschappen. Ik had er lang genoeg voor geoefend en als ik een beetje mijn best deed, merkte niemand dat ik het speelde. Ik was heel erg goed in het zaaien van de zaadjes van de charme. En misschien was het een natuurlijk verschijnsel dat die zaadjes na verloop van tijd ontkiemden.

Maar ontkiemden tot dit? Wat kregen we nu? Ging ze me uitnodigen voor een rustig dineetje bij haar thuis? Of voor een paar uur zweterige seks in het Cicaque motel?

Net voordat de paniek compleet toesloeg, kwamen we gelukkig bij de Arena aan. LaGuerta reed er een keer omheen om te zien waar de ingang was. Die was niet moeilijk te vinden. Voor de grote dubbele deuren stond een slordig geparkeerd legertje politiewagens. Ze wrong haar auto ertussen. Ik stapte snel uit voordat ze haar hand op mijn knie kon leggen. Zij stapte ook uit, bleef me even aankijken en trok een mondhoek op.

‘Ik ga kijken,’ zei ik. Net niet rennend liep ik de Arena in. Ja, ik was op de vlucht voor LaGuerta maar was er ook erg op gebrand om te zien wat mijn creatieve vriend had gedaan, om naast zijn werk te staan, het wonder in te ademen en ervan te leren.

Binnen in het stadion hoorde ik het zachte, galmende gemompel dat je op elke plaats delict hoort, maar toch had ik de indruk dat er hier een speciale tinteling in de lucht hing, een onderdrukt gevoel van opwinding en spanning dat je op een gewone plaats delict niet aantrof, het gevoel dat hier iets bijzonders aan de hand was en dat er nieuwe, geweldige dingen te gebeuren stonden. Maar misschien lag het wel aan mij. Bij het dichtstbijzijnde doel stond een groepje mensen. Enkelen van hen droegen het uniform van de politie van Broward en ze keken met de armen over elkaar toe terwijl korpschef Matthews met een andere man in pak ruziemaakte over de jurisdictie van de misdaad. Toen ik dichterbij kwam, zag ik Angel in een voor hem ongebruikelijke houding. Hij stond rechtop naast een kalende man die op een knie met zijn pen in een hoopje netjes ingepakte pakketjes zat te porren.

Ik bleef bij de balustrade staan en keek door het glas. Daar was het dan, amper drie meter van me vandaan. Het zag er zo perfect en puur uit op het spiegelende ijs, dat zo te zien net met de Zamboni was bewerkt. Iedere juwelier kan u vertellen dat de juiste zetting van vitaal belang is voor het uiteindelijke juweel, maar dit… dit was gewoonweg adembenemend. Absolute perfectie. Ik voelde me een beetje duizelig worden en wist opeens niet zo zeker meer of de balustrade mijn gewicht wel kon houden, of ik niet als een geest dwars door de hardhouten leuning zou vallen.

Zelfs vanaf enige afstand kon ik het zien. Hij had de tijd genomen en had zijn best gedaan, ondanks het feit dat ik nog niet zo lang geleden op de Causeway achter hem aan had gejaagd. Of had hij op de een of andere manier geweten dat hij van mij niets te vrezen had?

En nu ik daarover nadacht, was dat ook zo en had hij van mij niets te vrezen? Was ik echt van plan hem te volgen tot in zijn schuilhol om vervolgens alles aan Deborah over te dragen om haar carriere uit het slop te halen? Ik dacht wel dat ik dat aan het doen was, maar was ik ook sterk genoeg om dat vol te houden als de zaak zich op zo’n interessante manier bleef ontwikkelen? Want hier waren we dan, in het ijshockeystadion waar ik zoveel aangename uren had doorgebracht, en was dit niet wederom bewijs dat deze kunstenaar — neem me niet kwalijk, ik bedoel natuurlijk deze ‘moordenaar’ — praktisch dezelfde technieken hanteerde als ik? Moet je zien wat een prachtig werk hij hier had geleverd.

En het hoofd… het hoofd was de sleutel. Dat vormde natuurlijk een veel te belangrijk aspect van waar hij mee bezig was om het gewoon bij de rest achter te laten. Had hij het naar me toe gegooid om me bang te maken, om gevoelens van angst en afschuw bij me teweeg te brengen? Of had hij op de een of andere manier aangevoeld dat ik net zo was als hij? Voelde hij misschien ook dat we iets met elkaar gemeen hadden, of was hij gewoon in een speelse bui geweest? Daagde hij me uit? Hij moest een belangrijke reden hebben gehad om me die trofee te geven. Ik was ten prooi aan zulke sterke, duizelingwekkende gevoelens… hoe was het dan mogelijk dat hij niets voelde?

LaGuerta kwam naast me staan. ‘Wat heb je een haast,’ zei ze, met een spoortje van verwijt in haar stem. ‘Ben je bang dat ze wegloopt?’ Ze knikte naar het hoopje ingepakte lichaamsdelen.

Ik wist dat er diep binnen in me wel ergens een snedig antwoord moest zitten, iets wat een glimlach op haar gezicht zou brengen, haar nog meer voor me zou innemen en de plooitjes van mijn plotselinge vlucht uit haar auto zou gladstrijken, maar toen ik daar bij de balustrade stond en keek naar het lijk op het ijs, in het net van het doel — die indrukwekkende presentatie — wilde er niets naar boven komen. Het lukte me om niet tegen haar te schreeuwen dat ze haar mond moest houden, maar het scheelde heel weinig of ik had het gedaan.

‘Ik moest het zien,’ zei ik naar waarheid, waarna ik me herstelde en eraan toevoegde: ‘Het is het doel van het thuisteam.’

Ze gaf me een speels klapje op mijn arm. ‘Je bent onmogelijk,’ zei ze. Gelukkig kwam brigadier Doakes onze kant op lopen en had LaGuerta geen tijd om ondeugend naar me te giechelen, want dat zou ik niet hebben kunnen verdragen. Zoals altijd leek Doakes meer geinteresseerd in het bedenken van de juiste manier om mijn ribbenkast in tweeen te scheuren dan in iets anders, en hij wierp me zo’n broeierige, doordringende welkomstglimlach toe, dat ik me snel excuseerde en de twee alleen liet. Hij keek me na met een blik alsof hij vermoedde dat ik ergens schuldig aan was en niets liever wilde dan mijn gangen nagaan om uit te vinden wat dat was. Ik weet zeker dat hij een stuk gelukkiger zou zijn in een land waar het de politie was toegestaan af en toe eens een arm of pols te breken. Ik liep bij hem vandaan, langs de balustrade, op zoek naar de opening waar ik het ijs op kon. Ik had die net gevonden toen er vanuit mijn blinde hoek iets op me afkwam en ik een nogal harde por in mijn ribben kreeg.