Met een gespannen glimlach draaide ik me om naar mijn belager. ‘Hallo, zusje,’ zei ik. ‘Wat fijn om weer eens een vriendelijk gezicht te zien.’
‘Vuile schoft!’ siste ze naar me.
‘Dat zou kunnen,’ zei ik. ‘Maar waarom kom je daar nu ineens mee?’
‘Omdat jij, akelige rotzak, een spoor had en me niet hebt gebeld!’
‘Een spoor?’ zei ik half stotterend. ‘Hoe kom je erbij dat ik…’
‘Lul niet, Dexter,’ snauwde Deborah naar me. ‘Je reed niet om vier uur ’s nachts door de stad omdat je naar een hoertje op zoek was. Je wist waar hij was, verdomme.’
Er ging me een lichtje op. Ik was zo in beslag genomen geweest door mijn eigen problemen, die waren begonnen met mijn droom — die duidelijk meer was geweest dan alleen een droom — en daarna door die benauwende confrontatie met LaGuerta, dat ik er geen moment aan had gedacht dat ik Deborah tekort had gedaan. Ik had mijn informatie niet aan haar doorgegeven. Natuurlijk was ze boos. ‘Het was geen spoor, Deb,’ zei ik, in een poging haar een beetje te kalmeren. ‘Geen concreet spoor. Alleen maar een… een gevoel. Een idee, meer niet. Eigenlijk helemaal niks…’
Ze stoof weer op. ‘Behalve dat het wel iets bleek te zijn,’ snauwde ze. ‘Je hebt hem gevonden.’
‘Dat weet ik nog zo net niet,’ zei ik. ‘Volgens mij heeft hij mij gevonden.’
‘Hou op met bijdehand doen,’ zei ze, en ik stak mijn handen op om aan te geven dat ze nu wel het onmogelijke van me vroeg. ‘Je had het me beloofd, verdomme.’
Ik kon me niet herinneren dat ik haar had beloofd dat ik haar midden in de nacht zou bellen om haar mijn dromen te vertellen, maar het leek me niet verstandig om dat nu tegen haar te zeggen. ‘Het spijt me, Deb,’ zei ik. ‘Ik geloofde echt niet dat er iets uit zou komen. Het was maar een… een voorgevoel, echt.’ Ik was niet van plan om te proberen de parapsychologische aspecten van het gebeuren uit te leggen, zelfs niet aan Deb. Of misschien vooral niet aan Deb. Maar toen kwam er een andere gedachte in me op. Ik ging zachter praten. ‘Misschien kun je me helpen. Wat moet ik hun vertellen als ze op het idee komen om me te vragen waarom ik daar om vier uur ’s nachts rondreed?’
‘Heeft LaGuerta je al uitgehoord?’
‘Op slopende wijze,’ zei ik en ik onderdrukte een rilling.
Deb trok een afkerig gezicht. ‘En zij heeft het niet gevraagd.’ Het was geen vraag.
‘Ik weet zeker dat de inspecteur veel aan haar hoofd heeft,’ zei ik, maar ik voegde er niet aan toe dat ik daar zelf blijkbaar ook deel van uitmaakte. ‘Maar vroeg of laat zal iemand het vragen.’ Ik keek naar de plek waar ze het onderzoek stond te leiden. ‘Vermoedelijk brigadier Doakes,’ zei ik met oprechte ongerustheid.
Ze knikte. ‘Doakes is een goed politieman. Jammer dat hij altijd zo vijandig overkomt.’
‘Hij is een en al vijandigheid,’ zei ik. ‘Om de een of andere reden mag hij me niet. Hij zal me alles vragen als hij denkt dat hij me daarmee het leven zuur kan maken.’
‘Vertel hem dan de waarheid,’ zei Deborah doodleuk. ‘Maar vertel die eerst aan mij.’ En ze porde me weer in mijn ribben, precies op dezelfde plek.
‘Alsjeblieft, Deb,’ zei ik, ‘je weet hoe snel ik blauwe plekken krijg.’
‘Nee, dat wist ik niet,’ zei ze. ‘Maar je hebt het ernaar gemaakt.’
‘Het zal niet weer gebeuren,’ beloofde ik. ‘Het was alleen maar zo’n ingeving die je soms om drie uur ’s nachts krijgt, Deborah. Wat zou je gezegd hebben als ik je uit bed had gebeld en als zou blijken dat ik er compleet naast zat?’
‘Maar dat was niet zo, want je zat goed,’ zei ze, met een derde por in mijn ribben.
‘Ik had dat echt niet verwacht. En dan zou ik mezelf schuldig hebben gevoeld omdat ik je erbij betrokken had.’
‘Stel je eens voor hoe ik me zou hebben gevoeld als hij je had vermoord,’ zei ze.
Die opmerking overrompelde me. Ik had geen flauw idee wat ze zou hebben gevoeld. Berouw? Teleurstelling? Woede? Voor dat soort dingen moet je dus niet bij mij zijn. Dus herhaalde ik maar weer: ‘Echt, Deb, het spijt me.’ En omdat ik zo’n opgewekt mens ben die altijd de zon ziet schijnen, voegde ik eraan toe: ‘Maar de koelwagen was er in ieder geval wel.’
Ze keek me aan en knipperde met haar ogen. ‘Je hebt de koelwagen gezien?’
‘O, Deb,’ zei ik, ‘hebben ze je dat niet verteld?’
Ze porde me nog harder, en weer op dezelfde plek. ‘Godverdomme, Dexter,’ beet ze me toe. ‘Vertel op over die koelwagen.’
‘Die was er, Deb,’ zei ik, een beetje gegeneerd vanwege haar onverhulde emotionele reactie en, natuurlijk, het feit dat ik bont en blauw werd gepord door een aantrekkelijke jonge vrouw. ‘Hij reed in een koelwagen. Toen hij het hoofd naar me toe gooide.’
Ze pakte me bij mijn bovenarmen en staarde me aan. ‘Dat meen je verdomme niet,’ zei ze ten slotte.
‘Dat meen ik verdomme wel.’
‘Jezus christus,’ zei ze, waarna ze langs me heen in de verte staarde en daar ongetwijfeld haar promotie zag zweven. En ze wilde vast nog veel meer zeggen maar op dat moment verhief Angel zijn stem in het galmende gemompel van de Arena. ‘Inspecteur?’ riep hij naar LaGuerta. Het was een bijzonder geluid, de halfgesmoorde roep van een man die nooit in het openbaar zijn stem verhief, en dat zorgde ervoor dat iedereen onmiddellijk doodstil was. De toon drukte zowel schrik als trots uit: ik heb iets belangrijks gevonden maar o, mijn god. Alle hoofden werden Angels kant op gedraaid en hij knikte naar de knielende kale man die langzaam en heel voorzichtig iets uit de bovenste zak haalde.
Uiteindelijk kreeg hij het ding eruit maar liet het toen vallen, en het schoot weg over het ijs. Hij probeerde het te pakken, gleed uit en gleed achter het glimmende ding uit de vuilniszak aan, totdat beide tegen de boarding tot stilstand kwamen. Met trillende hand pakte Angel het voorwerp op en hield het omhoog zodat wij het konden zien. De plotselinge stilte in de Arena was net zo ontzagwekkend, adembenemend en beeldschoon als het aanzwellende, donderende applaus bij de onthulling van het werk van een genie.
Het was de achteruitkijkspiegel van de koelwagen.
11
De deken van stilte die op ons neerdaalde, verdween alweer snel. Meteen daarna klonken de stemmen weer op, met een ander geluid, en deed iedereen zijn best om de vondst te zien, die te verklaren en erover te speculeren.
Een spiegel. Wat had die verdomme te betekenen?
Goeie vraag. Ondanks het feit dat de vondst diepe indruk op me maakte, had ik niet meteen theorieen klaar over wat die te betekenen kon hebben. Met echte kunst ging dat soms zo. Je werd door iets gegrepen en wist niet waarom. Was hier sprake van een dieper symbolisme? Een cryptische boodschap? Een wanhoopsschreeuw om hulp en begrip? Moeilijk te zeggen, en voor mij op dit moment ook niet het allerbelangrijkste. Ik wilde het gebeuren alleen maar inademen. Anderen mochten zich zorgen maken over hoe het ding daar terecht was gekomen. Misschien was de spiegel gewoon losgeraakt en had hij die in de eerste de beste vuilniszak gestopt.
Dat was natuurlijk niet zo. En zonder het te willen ging ik er nu ook over nadenken. De spiegel was ingepakt met een reden, een heel belangrijke reden. Dit waren voor hem ook geen vuilniszakken. Zoals hij met zijn elegante uitstalling in het ijshockeydoel had aangetoond, vormde presentatie een belangrijk onderdeel van wat hij deed. Hij zou geen enkel detail verwaarlozen. En daarom begon ik na te denken over wat de spiegel te betekenen kon hebben. Ik moest aannemen dat, hoe geimproviseerd het misschien ook leek, het inpakken van de spiegel bij de lichaamsdelen doelbewust was gebeurd. En daarnaast had ik het gevoel, een borrelende sensatie die ergens achter mijn longen begon, dat hier sprake was van een heel zorgvuldig geplande boodschap aan iemand.