Een boodschap aan mij?
En zo niet aan mij, aan wie dan? De rest van de daad was een boodschap aan de wereld in het algemeen: zie wat ik ben. Zie wat we allemaal zijn. Zie wat ik daaraan doe. De spiegel maakte geen deel uit van dat laatste statement. Het verdelen van het lijk in stukken alsmede het laten weglopen van het bloed was zowel elegant als noodzakelijk. Maar de spiegel was een heel andere zaak, zeker als die afkomstig bleek te zijn van de koelwagen waar ik achteraan had gereden. Elegant, zeker, maar wat zei het over de werkelijke stand van zaken? Niets. De spiegel was toegevoegd met een ander doel, en dat doel moest een nieuw, ander soort statement zijn. Die gedachte trok als een tintelende elektrische stroom door me heen. Want als de spiegel afkomstig was van die specifieke koelwagen, kon de boodschap alleen voor mij bedoeld zijn.
Maar wat was die boodschap?
‘Wat moet dit verdomme voorstellen?’ zei Deb naast me. ‘Een spiegel? Waarom?’
‘Dat weet ik niet,’ zei ik terwijl ik de tinteling nog steeds door me heen voelde trekken. ‘Maar ik wed om een etentje bij Joe’s Stone Crabs dat die van de koelwagen is.’
‘Nee, geen weddenschap,’ zei ze. ‘Maar het geeft in ieder geval antwoord op een belangrijke vraag.’
Ik keek haar geschrokken aan. Had ze een gedachtesprong gemaakt die mij was ontgaan? ‘Welke vraag, zusje?’
Ze knikte naar het groepje korpschefs dat een eindje verderop nog steeds stond te ruzien. ‘Over de jurisdictie. Dit is onze zaak. Kom mee.’
Uiterlijk was inspecteur LaGuerta niet erg onder de indruk van het nieuwe bewijsstuk. Misschien was ze diep in haar hart wel bezorgd over het symbolisme van de spiegel en wat dat te betekenen kon hebben, en verborg ze dit onder een zorgvuldig aangebrachte facade van onverschilligheid. Of anders was ze echt zo dom als een kist vol keien. Ze stond nog steeds met Doakes te praten. Het sprak in zijn voordeel dat hij een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht had, maar het kon zijn dat zijn aangezichtsspieren gewoon moe waren geworden van die eeuwige valse roofdierenblik en dat ze iets nieuws wilden proberen.
‘Morgan,’ zei LaGuerta tegen Deb. ‘Ik herkende je niet met kleren aan.’
‘Er zijn wel meer overduidelijke dingen die iemand kunnen ontgaan, inspecteur,’ zei Deb voordat ik haar kon tegenhouden.
‘Inderdaad,’ zei LaGuerta. ‘Daarom zullen sommigen van ons het nooit tot inspecteur brengen.’ Het was een totale en moeiteloze zege en LaGuerta nam niet eens de moeite om ervan te genieten. Ze wendde zich af van Deb en zei tegen Doakes: ‘Zoek uit wie de sleutels van de Arena hebben. Wie hier naar binnen kan wanneer hij dat wil.’
‘Oke,’ zei Doakes. ‘Moeten we ook alle sloten controleren om te zien of iemand er een geforceerd heeft?’
‘Nee,’ zei LaGuerta, met guitig gefronste wenkbrauwen. ‘We hebben nu het verband met het ijs.’ Ze keek om naar Deborah. ‘Die koelwagen is alleen gebruikt om ons in de war te brengen.’ Ze wendde zich weer tot Doakes. ‘De weefselschade moet veroorzaakt zijn door het ijs, dit ijs. Dus de moordenaar moet iets te maken hebben met het ijs in dit stadion.’ Ze draaide zich nog een laatste keer om naar Deb. ‘Niet met een koelwagen.’
‘Oke,’ zei Doakes. Hij klonk niet overtuigd, maar hij had de leiding niet.
LaGuerta richtte zich tot mij. ‘Ik denk dat jij wel naar huis kunt gaan, Dexter,’ zei ze. ‘Als ik je nodig heb, weet ik waar je woont.’ Het ontbrak er nog maar aan dat ze naar me knipoogde.
Deborah liep met me mee naar de uitgang van de Arena. ‘Als het zo doorgaat, ben ik binnen een jaar klaar-over,’ mompelde ze tegen mij.
‘Onzin, Deb,’ zei ik. ‘Binnen twee maanden, hooguit.’
‘Je wordt bedankt.’
‘Luister, je kunt LaGuerta niet en plein publique aanvallen. Heb je niet gezien hoe brigadier Doakes het deed? Jezus, je moet een beetje subtieler zijn.’
‘Subtieler?’ Ze bleef opeens staan en pakte me vast. ‘Luister, Dexter,’ zei ze. ‘We zijn hier geen spelletje aan het spelen.’
‘Toch is het dat wel, Deb. Een politiek spel. En jij speelt het niet volgens de regels.’
‘Ik speel het helemaal niet,’ zei ze boos. ‘Er staan hier mensenlevens op het spel. Er loopt een slachter vrij rond en dat blijft zo zolang die halfgare LaGuerta hier de leiding heeft.’
Ik voelde iets van hoop maar onderdrukte die. ‘Dat kan wel zo zijn…’
‘Dat is zo,’ hield Deb vol.
‘… maar, Deborah, we hebben er niets aan als je je laat verbannen naar de verkeerspolitie op Coconut Grove.’
‘Nee,’ zei ze, ‘maar we hebben er wel iets aan als ik de moordenaar kan vinden.’
Nou, daar had je het dan. Sommige mensen hebben echt geen idee hoe het leven in elkaar zit. Voor het overige was Deborah een heel intelligent mens, echt waar. Ze had al Harry’s eigenschappen geerfd, zijn aardse directheid en zijn rechtstreekse manier om de dingen tegemoet te treden, maar dan zonder zijn ervaring en wijsheid waarop beide gestoeld waren. Harry’s directheid was een manier geweest om door de buitenlaag te dringen. Die van Deborah was een manier om te doen alsof die er niet was.
Ik kreeg een lift terug naar mijn auto van een van de patrouilleteams die voor de Arena hadden gepost. Ik reed naar huis terwijl ik fantaseerde dat ik het hoofd nog had, zorgvuldig ingepakt in vloeipapier, op de achterbank, om het mee naar huis te nemen. Afstotelijk en stompzinnig, ik weet het. Voor het eerst kon ik iets begrijpen van die meelijwekkende, onderdanige mannen die niets liever deden dan aan vrouwenschoenen ruiken of die met gedragen slipjes in de zak van hun jasje rondliepen. Een heel naar gevoel dat ervoor zorgde dat ik bijna net zo graag onder de douche had willen gaan staan als het hoofd had willen strelen.
Maar ik had het hoofd niet. Er zat niets anders op dan naar huis te gaan. Ik reed vrij langzaam, een kilometer of vijf onder de maximumsnelheid. In Miami is dat alsof je een reusachtige sticker met rij me aan op je achterbumper hebt. Niemand reed me echt aan, natuurlijk. Want dan zouden ze vaart moeten minderen. Maar er werd zeven keer naar me getoeterd, er werden acht middelvingers naar me opgestoken en vijf auto’s schoten met brullende motoren langs me heen, zowel over de stoep als over de rijbaan van het tegemoetkomende verkeer.
Maar vandaag konden zelfs de energieke fratsen van mijn medeweggebruikers me niet opbeuren. Ik was doodmoe, in verwarring en ik moest nodig nadenken, ver weg van de galmende stemmen in de Arena en het stompzinnige geklets van LaGuerta. Langzaam rijden gaf me de tijd om na te denken over de betekenis van alles wat er was gebeurd. En ik betrapte mezelf erop dat er een zinsnede in mijn hoofd bleef hangen en door de holten van mijn vermoeide brein bleef stuiteren. En die zinsnede ging een eigen leven leiden. Hoe vaker ik hem hoorde, hoe logischer hij me voorkwam. En algauw werd hij een verleidelijke mantra die verder ging dan het gezonde verstand. Ze werd de sleutel bij het nadenken over de moordenaar, over het hoofd dat over de weg rolde en de achteruitkijkspiegel die tussen die prachtige, droge lichaamsdelen verstopt zat.
Als ik het was geweest…
Zoals in: ‘Als ik het was geweest, wat zou ik dan met die spiegel hebben willen zeggen?’ Of: ‘Als ik het was geweest, wat zou ik dan met de koelwagen hebben gedaan?’
Natuurlijk was ik het niet geweest en was mijn jaloezie heel slecht voor de ziel, maar aangezien ik die niet had, voorzover ik wist, maakte dat niet veel uit. Als ik het wel was geweest, zou ik de koelwagen op een plek niet ver van de Arena in het water hebben gedumpt. En daarna zou ik me zo ver mogelijk uit de voeten hebben gemaakt… in een auto die ik ergens had verstopt? Een gestolen auto? Dat hing ervan af. Als ik het was geweest, zou ik dan lang van tevoren hebben gepland het lijk in de Arena achter te laten, of werd dat idee pas geboren als een reactie op de achtervolging op de Causeway?
Behalve dat dat nergens op sloeg. Hij kon onmogelijk hebben voorzien dat iemand hem naar North Bay Village achterna zou rijden… toch? Maar hoe kon het dan dat hij het hoofd klaar had liggen om het naar me toe te gooien? En waarom zou hij de rest van het lijk dan naar de Arena hebben gebracht? Dat kwam mij voor als een merkwaardige keuze. Ja, natuurlijk was er daar ijs en was de kou een goede zaak. Maar aan de andere kant was er die grote open ruimte die helemaal niet paste bij mijn ideeen over het intieme moment van het dumpen… tenminste, als ik het was geweest. Er was sprake van een nare, desolate kaalheid die absoluut niet paste in het creatieve proces. Leuk om een keer naartoe te gaan, maar niet het atelier van de echte kunstenaar. Een dumpplek maar geen werkruimte. Het ontbrak hier gewoon aan het juiste gevoel.