De vraag bleef: waarom zou iemand in mijn huis inbreken en vervolgens niets meenemen, niets doen en geen enkel spoor achterlaten? Ik leunde achterover, deed mijn ogen dicht en zei tegen mezelf dat ik me alles verbeeldde. Dit was gewoon te wijten aan mijn gespannen zenuwen. Een direct gevolg van te weinig slaap en te veel zorgen over Deborahs vroegtijdig om zeep geholpen politiecarriere. Gewoon weer zo’n klein symptoom dat de arme oude Dexter aan het afzakken was. Dat hij de laatste pijnloze overgang van sociaal onaangepaste naar psychopaat aan het maken was. Het wordt in Miami niet als een afwijking beschouwd wanneer je denkt dat je wordt omringd door anonieme vijanden. Pas als je je zo gaat gedragen wordt dat als sociaal onacceptabel beschouwd. Als ik zo doorging, konden ze me binnenkort opsluiten.
En toch bleef het gevoel en was het heel sterk. Ik probeerde het van me af te schudden als onzin, als een oprisping van de zenuwen, een indigestie van tijdelijke aard. Ik stond op, rekte me uit, haalde een keer diep adem en probeerde aan leuke dingen te denken. Het lukte me niet. Ik schudde mijn hoofd en liep naar de keuken voor een glaasje water.
En daar was het.
Aan de vriezer, aan het haar aan de deur bevestigd met een van mijn magneetjes in de vorm van tropische vruchten, hing het hoofdje van een barbiepop. Ik kon me niet herinneren dat ik hem daar had opgehangen. Ik kon me ook niet herinneren dat ik ooit een barbiepop had gehad. Dat leek me niet iets wat je zou vergeten.
Ik stak mijn vinger uit en raakte het kleine hoofdje aan. Het bewoog licht heen en weer en viel met een zacht tik terug tegen het metaal. Het draaide een kwartslag totdat Barbie me aankeek met haar intelligente collieblik. Ik keek terug.
Zonder echt te weten wat ik deed of waarom trok ik de deur van de vriezer open. Daar, zorgvuldig neergelegd op het bakje met ijsblokjes, lag Barbies bovenlije. De armen en benen waren eruit getrokken en ook het onderlichaam was eraf. Alle lichaamsdelen waren netjes ingepakt en met een roze lintje bij elkaar gebonden. En in een van Barbies handjes was een accessoire geklemd, een piepklein Barbie-kapspiegeltje.
Na lange tijd deed ik de deur van de vriezer dicht. Het liefst was ik op de grond gaan liggen en had ik mijn wang tegen het koele linoleum gedrukt. Maar in plaats daarvan stak ik mijn pink uit en trok Barbies hoofdje naar voren. Met een zacht tik-tik viel het terug tegen de deur. Ik deed het nog een keer. Tik-tik. Tjonge, ik had een nieuwe hobby.
Ik liet de pop waar ze was, liep terug naar de woonkamer, liet me in de zachte kussens van mijn fauteuil zakken en deed mijn ogen dicht. Ik wist dat ik me van streek had moeten voelen, boos, bang en gekwetst moest zijn, vol van paranoide vijandigheid en terechte woede. Maar dat was niet zo. Ik voelde me… tja, hoe voelde ik me? Licht in mijn hoofd, meer dan anders. Iets van angst misschien. Of was het opwinding?
Er bestond natuurlijk geen twijfel over wie er in mijn huis was geweest. Tenzij ik me kon vinden in het idee dat een of andere onbekende om onbekende redenen mijn huis had uitgekozen om daar zijn onthoofde barbiepop tentoon te stellen.
Nee, ik had bezoek gehad van mijn favoriete kunstenaar. Hoe hij me had gevonden, was niet belangrijk. Het was heel goed mogelijk dat hij mijn kentekennummer had opgeschreven toen ik hem die nacht op de Causeway had achtervolgd. Vanaf zijn schuilplaats achter het benzinestation had hij tijd genoeg gehad om me te observeren. En iedereen die een beetje handig met computers was, kon met behulp van mijn kentekennummer mijn huisadres vinden. Vervolgens was het evenmin bijzonder moeilijk om bij me in te breken, eens goed rond te kijken en ten slotte een boodschap achter te laten.
En de boodschap was dat het hoofdje apart was opgehangen en de lichaamsdelen netjes ingepakt boven op mijn bakje met ijsblokjes lagen. En dan was er natuurlijk nog dat verdomde spiegeltje. In combinatie met het totale gebrek aan interesse voor alle andere zaken in mijn huis, kon die boodschap maar een ding betekenen.
Maar wat?
Wat wilde hij me vertellen?
Hij had van alles en nog wat in mijn huis kunnen achterlaten. Hij had een bloederig koeienhart met een groot slagersmes op het linoleum in de keuken kunnen vastprikken. Ik was blij dat hij dat niet had gedaan — wat een rommel — maar waarom Barbie? Afgezien van het feit dat de pop het lijk van zijn laatste moord moest voorstellen, waarom moest hij dat dan aan mij vertellen? En was dit griezeliger dan een andere, meer bloederige boodschap, of juist niet? Betekende het: ik hou je in de gaten en ik krijg je wel?
Of wilde hij zeggen: ‘Hallo, kom je buiten spelen?’
En dat wilde ik. Natuurlijk wilde ik dat.
Maar hoe zat het met dat spiegeltje? Dat hij het deze keer had toegevoegd, was niet alleen een verwijzing naar de koelwagen en de achtervolging op de Causeway. Deze keer had het veel meer te betekenen. Maar het enige wat ik kon verzinnen was: kijk naar jezelf. En waar sloeg dat op? Waarom zou ik naar mezelf moeten kijken? Daar ben ik niet ijdel genoeg voor, tenminste, als het om mijn uiterlijke verschijning gaat. En waarom zou ik naar mezelf willen kijken terwijl de enige persoon in wie ik echt interesse had, de moordenaar was? Dus moest dat spiegeltje een andere betekenis hebben, een die ik nog niet kon doorgronden.
Maar zelfs daarvan kon ik niet helemaal zeker zijn. Het was best mogelijk dat het helemaal geen betekenis had. Ik kon het moeilijk geloven van een elegant kunstenaar als hij, maar het was mogelijk. En de boodschap kon net zo goed heel sinister, gestoord en aan hem zelf gericht zijn. Ik kon het echt niet zeggen. En daarom kon ik ook niet zeggen wat ik eraan moest doen. En of ik er wel iets aan moest doen.
Ik besloot tot de menselijke keuze. Grappig als je erover nadenkt: ik, die een menselijke keuze maak. Harry zou trots op me zijn geweest. Mijn menselijke keuze was dat ik niets ging doen. Ik zou afwachten en niet aangeven wat er gebeurd was. Wat viel er trouwens aan te geven? Er was niets gestolen. Het enige wat ik kon zeggen was: ah, commissaris Matthews, ik vond dat u moest weten dat er blijkbaar iemand in mijn huis heeft ingebroken en een barbiepop in mijn vriezer heeft gelegd.
Het kwam niet eens slecht over. Ik was ervan overtuigd dat er op het bureau veel over gepraat zou worden. Misschien mocht brigadier Doakes de zaak wel onderzoeken en zou hij eindelijk de kans krijgen om zijn verborgen talenten op het gebied van creatieve verhoormethoden op me toe te passen. Of ze zouden me gewoon op de lijst ‘mentaal niet in staat te functioneren’ zetten, samen met de arme Deb, want officieel was de zaak gesloten en zelfs toen die nog open was, had hij niets met barbiepoppen van doen.
Nee, ik kon niets zeggen, in ieder geval niets wat ik kon uitleggen zonder mezelf in de problemen te brengen. Dus nam ik het risico van een zoveelste por in mijn ribben van Deborah en besloot ik zelfs niets tegen haar te zeggen. Om redenen die ik niet kan verklaren, ook niet aan mezelf, was dit een persoonlijke zaak geworden. En door die persoonlijk te houden, had ik een betere kans om dichter bij mijn bezoeker te komen. Om hem uiteindelijk voor de rechter te krijgen… natuurlijk.
Nadat ik het besluit had genomen, voelde ik me een stuk minder bezwaard. Bijna opgewekt zelfs. Ik had geen idee waar het allemaal toe zou leiden, maar ik was bereid het te nemen zoals ik het voorgeschoteld kreeg. Dat gevoel bleef de hele nacht voortduren en ook de volgende werkdag terwijl ik een labrapport schreef, Deb troostte en een donut van Vince Masuoka pikte. Het duurde zelfs nog voort toen ik ’s avonds door het drukke, moordlustige verkeer naar huis reed. Ik bevond me in een soort meditatieve staat, bereid tot alles en op alle verrassingen voorbereid.
Tenminste, dat dacht ik.
Ik was net thuisgekomen en hing languit in mijn fauteuil toen de telefoon begon te rinkelen. Ik liet hem bellen. Ik wilde even op adem komen en kon niets bedenken wat niet een paar minuten kon wachten. Trouwens, ik had bijna vijftig dollar voor een antwoordapparaat betaald dus dat mocht zijn geld nu eens terugverdienen.