Выбрать главу

‘Ja, smeek me maar. Goed zo. Dat is al beter.’ Ik gaf nog een ruk aan de lijn. ‘Denk je dat dit ze zijn, eerwaarde? Zeven lijken? Hebben ze jou gesmeekt?’ Daar wist hij niets op te zeggen. ‘Denk je dat dit ze allemaal zijn? Deze zeven? Heb ik ze allemaal gevonden, eerwaarde?’

‘O, mijn god,’ kermde hij met een pijn die duidelijk hoorbaar was.

‘En hoe zit het met de andere steden, eerwaarde? Fayetteville bijvoorbeeld? Zullen we het over Fayetteville hebben?’ Er kwam een schorre snik uit zijn mond, maar geen woorden. ‘Of over East Orange? Waren het er drie daar? Of ben ik er een vergeten? Het was ook zo moeilijk te zien. Waren het er misschien vier in East Orange, eerwaarde?’

Dominee Donovan probeerde te schreeuwen. Hij had niet genoeg ruimte in zijn keel voor een harde schreeuw, maar hij legde er een hoop gevoel in, wat het gebrek aan volume weer goedmaakte. Daarna viel hij voorover, op zijn gezicht, en ik liet hem een tijdje liggen voordat ik hem weer overeind trok. Hij wankelde en had zichzelf niet meer in bedwang. Hij had de inhoud van zijn blaas laten lopen en er zat kwijl op zijn kin.

‘Alsjeblieft,’ zei hij. ‘Ik kon er niets aan doen. Ik kon mezelf niet beheersen. Alsjeblieft, begrijp dat dan toch…’

‘Ik begrijp het, eerwaarde,’ zei ik, en er zat iets in mijn stem, die nu de stem van de Zwarte Ruiter was, wat hem nog meer aan het schrikken maakte. Zijn hoofd kwam langzaam omhoog, hij keek me aan en wat hij in mijn ogen zag, zorgde ervoor dat hij heel stil werd. ‘Ik begrijp het volkomen,’ zei ik terwijl ik mijn gezicht vlak bij het zijne bracht. Het zweet op zijn wangen bevroor ter plekke. ‘Want zie je,’ zei ik, ‘ik kan mezelf namelijk ook niet beheersen.’

We stonden nu heel dicht bij elkaar, raakten elkaar bijna aan, maar hij was zo vies, dat het me opeens te veel werd. Ik gaf een ruk aan de vislijn en schopte zijn benen weer onder zijn lijf vandaan. Dominee Donovan viel languit op de houten vloer.

‘Maar kinderen?’ zei ik. ‘Ik zou dit nooit met kinderen kunnen.’ Ik zette mijn laars op zijn achterhoofd en drukte zijn gezicht hard tegen de vloer. ‘Ik ben anders dan jij, eerwaarde. Geen kinderen voor mij. Maar wel mensen als jij.’

‘Wie ben je?’ fluisterde dominee Donovan.

‘Ik ben het begin en het einde,’ zei ik. ‘Ik ben de antischepper. Aangenaam kennis te maken, eerwaarde.’ Ik had de injectiespuit al in mijn hand en de naald ging soepel zijn nek in, zoals het hoorde. Zijn verstrakte spieren boden een lichte weerstand, maar de geestelijke zelf niet. Ik drukte op de zuiger, leegde de spuit en vulde de geestelijke met pure, snelle kalmte. Al na een paar seconden begon zijn hoofd te tollen en draaide zijn gezicht mijn kant op.

Kon hij me nu zien? Zag hij de twee paar gummihandschoenen die ik aanhad, mijn overall, het zijden masker voor mijn gezicht? Kon hij me echt zien? Of zag hij me pas in de andere kamer, de kamer van de Zwarte Ruiter, de schone kamer? Twee avonden daarvoor had ik hem grondig schoongemaakt, geveegd, gesopt, geboend en wit geschilderd, totdat hij zo schoon was als hij maar kon zijn. In het midden van de kamer, waarvan ik de ramen had dichtgeplakt met dik wit plastic, onder de lampen aan het plafond, op de tafel die ik had gemaakt, kon hij me daar zien, te midden van de dozen met witte vuilniszakken, de flessen met chemicalien en het tafeltje met de diverse messen en zagen? Kon hij me daar uiteindelijk zien?

Of zag hij die zeven donkere, slordige hoopjes, en wie weet hoeveel hoopjes nog meer? Zag hij eindelijk zichzelf, niet meer in staat te schreeuwen terwijl hij werd verwerkt tot de rommel die straks de tuin in zou gaan?

Nee, natuurlijk niet. Zijn fantasie stond hem niet toe dat hij zich tot dezelfde groep rekende. En in zekere zin had hij nog gelijk ook. Want hij zou nooit veranderen in de puinhoop die hij van de kinderen had gemaakt. Ik zou dat nooit doen, mezelf dat nooit toestaan. Ik ben niet zoals dominee Donovan, niet dat soort monster.

Ik ben een heel net monster.

Netheid vergt tijd, natuurlijk, maar is die ook waard. Het is het waard om de Zwarte Ruiter tevreden te houden en ervoor te zorgen dat die zich weer een tijdje koest houdt. Waard om het goed en netjes te doen. Om een zoveelste hoop vuil van deze wereld te verwijderen. Het leverde een paar keurig ingepakte vuilniszakken op, maar mijn kleine hoekje op deze wereld zou er schoner, netter en gelukkiger van worden.

Ik had ongeveer acht uur de tijd voordat ik hier weg moest zijn. Ik zou ze alle acht nodig hebben om het goed te doen.

Ik zette de geestelijke aan de tafel vast met breed grijs plakband en sneed zijn kleren open. Daarna deed ik snel het voorbereidende werk: wassen, scheren en het verwijderen van een paar onnette lichamelijke uitsteeksels. Zoals altijd voelde ik hoe het heerlijke bevrijdende gevoel inzette en zich heel langzaam door mijn hele lichaam verspreidde. Het zou door me heen golven wanneer ik aan het werk was, aanzwellen en me met zich meenemen tot het einde, wanneer de behoefte en de geestelijke zouden wegzwemmen in de zich terugtrekkende branding.

En net voordat ik aan het echte werk wilde beginnen, deed dominee Donovan zijn ogen open en keek hij me aan. Er was geen angst meer in te zien; dat gebeurt soms. Hij keek me recht aan en zijn lippen bewogen.

‘Wat?’ vroeg ik, en ik boog me een stukje voorover. ‘Ik kan je niet verstaan.’

Ik hoorde hem ademhalen, een trage, vredige ademhaling, en voordat hij zijn ogen dichtdeed, zei hij het nog een keer.

‘Graag gedaan,’ zei ik, en toen ging ik aan het werk.

2

Tegen halfvijf in de ochtend was de geestelijke keurig opgeruimd. Ik voelde me een stuk beter. Ik voelde me naderhand altijd beter. Moorden geeft me een goed gevoel. Het haalt de knopen uit het duistere brein van de brave Dexter. Het is een zoete bevrijding, een noodzakelijk openzetten van al die stoompijpjes binnen in me. Ik geniet van mijn werk en het spijt me als u dat niet leuk vindt. O, het spijt me zelfs heel erg. Maar het is niet anders. En het zijn natuurlijk ook niet zomaar moorden. Ze moeten op de juiste manier, op het juiste moment en op het juiste slachtoffer worden gepleegd, wat niet alleen knap ingewikkeld kan zijn maar ook strikt noodzakelijk is.

En best vermoeiend ook. Dus was ik moe, maar de spanning van de afgelopen week was verdwenen, de kille stem van de Zwarte Ruiter was tot zwijgen gebracht en ik kon weer mezelf zijn. De grappige, charmante, uiterlijk zo gelukkige maar vanbinnen morsdode Dexter. Niet langer Dexter met het mes, Dexter de Wreker. Niet tot aan de volgende keer.

Ik begroef alle lijken weer in de tuin, met een nieuwe buurman erbij, en maakte het half ingestorte huis zo goed mogelijk schoon. Ik laadde al mijn spullen in de auto van de geestelijke en reed in zuidelijke richting naar de vaart waar ik mijn boot had aangemeerd, een zes meter lange Whaler met een ondiepe kiel en een forse buitenboordmotor. Ik duwde de auto van de geestelijke achter mijn boot in de vaart, ging aan boord en wachtte totdat de auto was volgelopen en onder water was verdwenen. Daarna startte ik de buitenboordmotor en voer ik weg naar het noorden om de baai over te steken. De zon kwam net op en schitterde op het water. Ik plooide mijn gezicht in een frisse, opgewekte uitdrukking en zag eruit als een visser die ’s ochtends vroeg naar huis terugkeert. Iemand trek in rode snapper? Om ongeveer halfzeven was ik terug in mijn appartement op Coconut Grove. Voorzichtig haalde ik het objectglaasje uit mijn zak, het dunne strookje glas dat nu, precies in het midden, werd versierd door een enkele druppel bloed van de geestelijke. Het was inmiddels droog en ik kon het zo onder mijn microscoop schuiven als ik aan het gebeuren wilde terugdenken. Ik borg het op bij de andere glaasjes, zesendertig stuks, allemaal met een heel zorgvuldig aangebrachte, opgedroogde druppel bloed erop.

Ik nam een heel lange douche, liet het gloeiend hete water afrekenen met de laatste restanten van de spanning en de knopen in mijn spieren, en daarna schrobde ik de achtergebleven geursporen van de geestelijke en de tuin van het huis bij het moeras van mijn lijf.