Выбрать главу

‘Ik ga met de dokter praten,’ zei Deborah. ‘Dan kan hij tegen haar zeggen dat ze de dosering moet aanpassen.’

Ik wilde iets zeggen maar Harry kneep in mijn hand en knikte, wat hem zichtbaar pijn deed. ‘Ja, ga maar,’ zei hij, en Deborah bleef hem even aankijken voordat ze zich ten slotte omdraaide en de kamer uit liep om de dokter te gaan zoeken. Toen ze weg was, viel er een diepe stilte in de kamer. Ik kon alleen maar denken aan wat Harry had gezegd: hou haar tegen. En ik kon geen enkele andere manier bedenken om die woorden te interpreteren dan dat hij me eindelijk de vrije hand liet, dat hij me toestemming gaf om het ‘echte werk’ te gaan doen. Maar ik durfde hem niet te vragen of dat zo was, uit angst dat hij me zou vertellen dat hij iets heel anders had bedoeld. Dus bleef ik lange tijd naast zijn bed staan en staarde door het raam naar buiten, naar de tuin en de rode bloemen die om de fontein stonden. Er gingen enkele minuten voorbij en ik kreeg een droge mond. ‘Dexter…’ zei Harry ten slotte.

Ik gaf geen antwoord. Ik kon niets bedenken wat in deze situatie voldeed. ‘Het zit zo,’ zei Harry, langzaam en pijnlijk, en ik draaide mijn hoofd naar hem om. Toen hij zag dat hij mijn aandacht had, verscheen er een moeizaam glimlachje om zijn mond. ‘Straks ben ik er niet meer,’ zei Harry. ‘Dan kan ik je niet meer weerhouden van wat je wilt doen… omdat je bent wie je bent.’

‘Ben wat ik ben, papa,’ zei ik.

Hij wuifde het weg met zijn magere, bleke hand. ‘Vroeg of laat… zul je de behoefte voelen… om het met een mens te doen,’ zei hij en mijn bloed begon te tintelen bij het vooruitzicht. ‘Met iemand die… het verdient…’

‘Zoals de verpleegster,’ zei ik met dikke tong.

‘Ja,’ zei hij, waarna hij zijn ogen dichtkneep, en toen hij weer iets zei, klonk zijn stem zacht en schor van de pijn. ‘Ze verdient het, Dexter. Kijk…’ Hij haalde moeizaam adem. Ik kon zijn tong horen bewegen in zijn kurkdroge mond. ‘Ze geeft patienten… doelbewust overdoses… Ze vermoordt hen… expres… Ze is een moordenaar, Dexter… een moordenaar…’

Ik schraapte mijn keel. Ik voelde me een beetje onzeker en licht in mijn hoofd, maar dit was tenslotte een heel belangrijk moment in het leven van een jongeman. ‘Wil je…’ begon ik, maar mijn stem brak. ‘Is het goed als ik haar… tegenhoud, papa?’

‘Ja,’ zei Harry. ‘Je moet haar tegenhouden.’

Om de een of andere reden had ik behoefte aan absolute zekerheid.

‘Bedoel je, je weet wel, zoals ik het eerder heb gedaan? Zoals toen, met die aap?’

Harry’s ogen bleven dicht en het was duidelijk dat hij zich schrap zette tegen een nieuwe golf van pijn. Zacht en hortend ademde hij in. ‘Ja… houd de verpleegster tegen,’ zei hij, ‘… zoals je de aap hebt tegengehouden.’ Hij boog zijn hoofd een stukje achterover en begon sneller maar nog steeds raspend adem te halen.

Nou.

Daar was het dan.

Houd de verpleegster tegen zoals je de aap hebt tegengehouden. Dat was goed om te horen. Het duizelde me en in mijn hoofd klonk wilde muziek. Harry gaf me de vrije hand. Ik had zijn toestemming. We hadden het erover gehad dat deze dag ooit zou komen, maar tot nu toe had hij me ervan kunnen weerhouden. Tot vandaag.

Dit moment.

‘We… hebben het erover gehad,’ zei Harry, met zijn ogen nog steeds dicht. ‘Je weet wat je moet doen…’

Deborah kwam de kamer binnen. ‘Ik heb met de dokter gepraat,’ zei ze. ‘Hij komt straks en zal de dosering op de kaart veranderen.’

‘Mooi zo,’ zei ik terwijl ik het ‘iets’ in me omhoog voelde komen, helemaal langs mijn wervelkolom tot in mijn hoofd, een elektrische stroom die door me heen ging en me omhulde als een donkere cape. ‘Ik ga met de verpleegster praten.’

Deborah keek me geschrokken aan, waarschijnlijk door de toon van mijn stem. ‘Dexter…’ zei ze.

Ik bleef staan en verzette me tegen het barbaarse gevoel dat me in bezit had genomen. ‘Ik wil niet dat er vergissingen worden gemaakt,’ zei ik. Mijn stem klonk zelfs mij vreemd in de oren. Ik werkte me langs Deborah voordat ze de uitdrukking op mijn gezicht kon zien.

En in de gang van het verpleeghuis, terwijl ik mijn weg zocht tussen de stapels schoongewassen wit linnen, voelde ik hoe de Zwarte Ruiter voor de eerstkomende tijd mijn nieuwe chauffeur werd. Dexter verdween naar de achtergrond, werd vrijwel onzichtbaar, als de lichte strepen van een jagende, transparante tijger. Ik loste op en was nauwelijks meer te zien, maar ik was er wel en ik was op jacht, met mijn neus in de wind om mijn prooi te vinden. In dat beeldschone, verblindende licht van vrijheid, op weg om ‘het’ voor de eerste keer te doen, met de zegen van de almachtige Harry, liet ik mezelf verdwijnen, loste ik op in de contouren van mijn duistere zelf terwijl de andere ik dicht bij de grond bleef en gromde. Eindelijk ging ik het doen, doen waarvoor ik geboren was.

En ik deed het.

17

En ik had het gedaan. Het was al zo lang geleden, maar de herinnering was nog springlevend. Natuurlijk had ik nog altijd die eerste opgedroogde druppel bloed op een objectglaasje. Het was mijn eerste moord geweest en ik kon de herinnering simpelweg oproepen door het glaasje tevoorschijn te halen en ernaar te kijken. Om de zoveel tijd deed ik dat. Het was voor Dexter een heel bijzondere dag geweest. De verpleegster was mijn eerste speelkameraadje geweest en ze had zo veel geweldige deuren voor me geopend. Ik had sindsdien zo veel geleerd en zo veel nieuwe dingen ontdekt.

Maar waarom moest ik nu aan de verpleegster denken? Waarom had deze huidige reeks van gebeurtenissen me terug in de tijd gezwiept? Ik kon me nu niet veroorloven me bezig te houden met herinneringen a la die van mijn eerste lange broek. Er werd actie van me verwacht, ik moest belangrijke beslissingen nemen en grootse daden verrichten in plaats van me rond te wentelen in zoete herinneringen aan mijn eerste druppel bloed.

Die ik, nu ik eraan dacht, niet van Jaworski had meegenomen. Het was maar een piepklein, volkomen onbelangrijk detail, van het soort dat sterke, ondernemende mannen in muggenziftende, zeurende neuroten veranderde. Toch moest ik die druppel bloed hebben. Jaworski’s dood was zinloos zonder die druppel bloed. Het hele krankzinnige gebeuren was niet alleen impulsief en stompzinnig geweest, het was nu ook nog onaf. Ik had geen objectglaasje met een druppel bloed.

Ik schudde mijn hoofd in een spastische poging de grijze cellen met de neuzen in dezelfde richting te krijgen. Eigenlijk had ik wel zin in een boottochtje in de vroege ochtend. Misschien kon de zoute buitenlucht de domheid uit mijn hoofd verdrijven. Of ik kon in zuidelijke richting varen, naar Turkey Point, en hopen dat de stralen van de opkomende zon me weer in een redelijk denkend wezen konden veranderen. Maar in plaats daarvan ging ik koffie zetten. Geen objectglaasje dus. Het deed afbreuk aan de hele ervaring. Zonder glaasje had ik net zo goed thuis kunnen blijven. Tenminste, bijna. Er waren andere beloningen geweest. Ik dacht terug aan de combinatie van het maanlicht en de gedempte kreten en glimlachte gelukzalig. Tjonge, wat een onbesuisd monstertje was ik geweest. Het was een episode die afweek van alle vorige. Het was goed om af en toe los te breken uit de saaie routine. En dan was er natuurlijk nog Rita, maar ik had nog steeds geen idee wat ik daarvan moest denken dus probeerde ik dat ook niet. Ik dacht aan het koele briesje terwijl ik me bezighield met het kermende mannetje dat het leuk vond om kleine meisjes kwaad te doen. Ik was op dat moment bijna gelukkig geweest. Maar over een jaar of tien zou die herinnering natuurlijk vervaagd zijn en zonder objectglaasje zou ik die niet meer kunnen oproepen. Ik moest mijn aandenken hebben. Nou, we zouden wel zien.