Het arme kind was niet overtuigd, wat een flinke dreun voor mijn ego was. Maar ik had haar in ieder geval op een traditionele Morgan-lekkernij getrakteerd. En ik had haar goed nieuws verteld, ook al herkende ze het niet als zodanig. Als dit alles geen glimlach op haar gezicht kon brengen… Nou ja, men kon niet van mij verwachten dat ik alles deed.
Wat ik nog wel kon doen, was LaGuerta iets te snoepen aanbieden… Nee, geen lekker broodje van Relampago maar iets wat ze toch heel smakelijk zou vinden. Dus bracht ik de inspecteur die middag een bezoek op het bureau, waar ze een heel mooie werkplek had in de hoek van een groot vertrek dat in nog zes werkplekken was verdeeld. Het hare was natuurlijk het mooiste en aan de met stof beklede scheidingswandjes hingen diverse smaakvolle foto’s waarop ze met enkele beroemdheden stond. Ik herkende Gloria Estefan, Madonna en Jorge Mas Canosa. Op haar bureau, schuin achter de lederen bureauset met het zeegroene vloeiblad, stond een groene onyx pennenset met een kwartsklokje in het midden.
LaGuerta zat in rap Spaans in de telefoon te praten toen ik binnenkwam. Ze keek op, keek me aan zonder me te zien en wendde haar blik weer af. Maar even later keek ze opnieuw op. Deze keer zag ze me wel en nam ze me aandachtig en met gefronste wenkbrauwen op. ‘Oke, oke, ta luo,’ zei ze, wat Cubaans is voor hasta luego. Ze hing op en bleef me aankijken.
‘Wat heb je voor me meegebracht?’ vroeg ze ten slotte.
‘Mooi weer,’ zei ik.
‘Als je daarmee goed nieuws bedoelt, kan ik dat heel goed gebruiken.’
Ik haakte mijn voet achter een poot van een klapstoeltje en trok het naar haar bureau. ‘Er bestaat geen enkele twijfel over,’ zei ik terwijl ik ging zitten, ‘dat je de juiste man hebt opgesloten. De moord bij Old Cutler Road is gepleegd door een ander.’
Ze bleef me weer enige tijd aankijken. Ik vroeg me af waarom het zo lang duurde voordat ze de informatie had verwerkt en erop kon reageren. ‘Kun je dat aantonen?’ vroeg ze me ten slotte. ‘Me zekerheid geven?’
Natuurlijk kon ik dat, maar dat was ik niet van plan, hoe goed een bekentenis misschien ook voor mijn zielenrust mocht zijn. In plaats daarvan liet ik het dossier op haar bureau vallen. ‘De feiten spreken voor zich,’ zei ik. ‘Er bestaat geen enkele twijfel over.’ Natuurlijk bestond er geen twijfel over, maar ik was de enige die dat wist. ‘Kijk…’ zei ik terwijl ik een getypt lijstje met zorgvuldig uitgekozen vergelijkingen uit het dossier haalde. ‘Ten eerste is het slachtoffer een man. Alle vorige slachtoffers waren vrouwen. Ten tweede is dit slachtoffer bij Old Cutler Road gevonden. Alle slachtoffers van McHale zijn bij Tamiami Trail gevonden. Ten derde was het lijk van dit slachtoffer nog min of meer intact en is hij vermoord op de plaats waar hij aangetroffen is. McHales slachtoffers zijn in mootjes gehakt en naderhand op een andere plek gedumpt.’
Ik ging door en zij luisterde vol aandacht. Het was een goed lijstje. Het had me een paar uur gekost om de meest voor de hand liggende, compleet doorzichtige feiten naast elkaar te zetten en ik moet zeggen dat ik knap werk had verricht. En ook LaGuerta speelde haar rol goed want ze slikte alles. Ze hoorde natuurlijk wat ze graag wilde horen.
‘Samengevat,’ zei ik, ‘deze nieuwe moord draagt de signatuur van een moord uit wraak en heeft hoogstwaarschijnlijk met drugs te maken. De man in de cel heeft de andere moorden gepleegd en daar is nu voorgoed, definitief, voor eeuwig en altijd een eind aan gekomen. Er zal nooit meer zo’n moord worden gepleegd. Zaak gesloten.’ Ik hield haar het lijstje voor.
Ze pakte het aan en bleef er lange tijd naar kijken. Ze fronste haar wenkbrauwen en haar ogen gingen enkele keren op en neer over de bladzijden. Haar ene mondhoek trilde even. Toen legde ze het blaadje papier op haar bureau en zette er een zware nietmachine van groene jade op.
‘Oke,’ zei ze terwijl ze de nietmachine perfect evenwijdig aan de rand van haar vloeiblad zette. ‘Oke, heel goed. Hier heb ik wat aan.’ Ze keek me weer aan, met de wenkbrauwen nog steeds gefronst van concentratie, maar toen brak er een glimlach door op haar gezicht. ‘Oke, bedankt, Dexter.’ Haar glimlach was zo onverwacht en zo oprecht, dat ik me, als ik een geweten had gehad, me zeker schuldig zou hebben gevoeld.
Ze stond op, nog steeds glimlachend, en voordat ik kon reageren had ze haar armen om mijn nek geslagen om me te omhelzen. ‘Je hebt me een grote dienst bewezen,’ zei ze. ‘Ik ben je heel… heel erg dankbaar.’ En ze wreef haar lichaam tegen het mijne op een manier die alleen als suggestief omschreven kan worden. Mijn laatste twijfel was verdwenen. Ik bedoel, hier was ze, de beschermer van de publieke moraal, voor iedereen te zien, terwijl ik zelfs in de privacy van een geluiddichte bankkluis niet geinteresseerd zou zijn in dat gewrijf van haar lichaam tegen het mijne. Ik mocht haar dan een touw hebben gegeven waaraan ze zichzelf kon ophangen, maar moest dat op deze onsmakelijke wijze gevierd worden? Was de hele wereld nu echt gek geworden? Wat was er toch mis met mensen? Was dit nu echt het enige waaraan ze konden denken?
Ik begon de grens van de totale paniek te naderen en probeerde me aan haar greep te ontworstelen. ‘Inspecteur, alsjeblieft…’
‘Zeg toch Migdia,’ zei ze terwijl ze nog harder begon te wrijven. Haar hand ging naar de voorkant van mijn broek en ik maakte een luchtsprongetje van schrik. Het positieve effect daarvan was dat de amoureuze inspecteur me moest loslaten. Het negatieve effect was dat ze een halve pirouette maakte, met haar heup tegen haar bureau stootte, over haar stoel struikelde en languit op de grond viel.
‘Ik, eh… moet nu echt terug naar mijn werk,’ stamelde ik. ‘Er ligt een heel belangrijke, eh…’ Maar ik kon niets bedenken wat belangrijker was dan te rennen voor mijn leven, dus liep ik achteruit weg van haar werkplek en liet haar op de grond achter.
Het was geen bijzonder vriendelijke blik waarmee ze me nakeek.
19
Ik werd wakker en stond bij de wastafel. De kraan liep. Ik werd overvallen door totale paniek en een gevoel van complete desorientatie, mijn hart bonkte in mijn borstkas en mijn dichtgekoekte oogleden trilden toen ik mijn ogen opendeed. De plek klopte niet. De wastafel ook niet. Ik wist niet eens zeker wie ik was… want in mijn droom had ik bij de wastafel gestaan terwijl het water liep, maar het was niet deze wastafel geweest. Ik had mijn handen staan wassen, had de zeep keer op keer door mijn handen laten gaan in een poging mijn huid te reinigen van elk microscopisch deeltje bloed en het weg te spoelen met water dat zo heet was, dat mijn handen er roze en jong en brandschoon uitzagen. En het water had nog heter aangevoeld door de kilte in de kamer die ik net had verlaten, de speelkamer, de snijkamer, de kamer waar ik het precieze, kurkdroge snijwerk had verricht.
Ik draaide de kraan dicht, bleef daar even staan en leunde met mijn buik tegen het koele keramiek van de wastafel. Het was allemaal zo echt geweest, zo heel anders dan ik ooit in een droom had meegemaakt. En ik herinnerde me de kamer zo duidelijk. Als ik mijn ogen dichtdeed, zag ik die meteen weer voor me.
Ik sta over een vrouw gebogen, zie hoe ze zich in bochten wringt en trekt aan het plakband dat haar op haar plaats houdt, zie de doodsangst in haar opengesperde ogen, zie die overgaan in gelatenheid, voel het almachtige wonder in mezelf omhoogkomen en doorstromen naar de arm met de hand waarin ik het mes houd. En als ik het mes omhoog doe om te beginnen…
… Maar dit is niet het begin. Want onder de tafel ligt er nog een, al helemaal leeggebloed en netjes ingepakt. En in de hoek van de kamer zit er nog een, te wachten op haar beurt, gehuld in die duistere doodsangst die anders is dan ik daarvoor heb gezien maar die me op de een of andere manier toch als vertrouwd en noodzakelijk voorkomt, dit loslaten van alle laatste kansen op overleven, zo totaal dat het me vervult met pure, schone energie die giftiger is dan…