‘Godverdomme, Dexter…’
‘Ik weet wel dat hij ons de feiten onder de neus wil wrijven. Hij moet tegen ons zeggen dat we iets vreselijk doms hebben gedaan en zelfs al was dat niet zo, dat hij veel slimmer is dan wij.’
‘Tot nu toe heeft hij daar gelijk in,’ zei ze en ze zette haar verzuurde gezicht weer op.
‘Dus… waar hij de rest ook heeft gedumpt, moet een voortzetting van dat statement zijn. Dat we dom zijn… Nee, dat is niet goed. Dat we iets doms hebben gedaan.’
‘O, dat is een essentieel verschil.’
‘Alsjeblieft, Deb, als je zo blijft kijken gaat je gezicht zeer doen. Dat is wel degelijk belangrijk, want hij geeft commentaar op de daad en niet op de betrokken acteurs.’
‘Geweldig, Dex. Dus we moeten naar de dichtstbijzijnde schouwburg en zoeken naar een acteur die tot aan zijn ellebogen in het bloed staat.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, geen bloed, Deb. Helemaal geen bloed. Dat is een van de belangrijkste details.’
‘Hoe kun je daar zo zeker van zijn?’
‘Omdat er op geen van de plaatsen delict een druppel bloed te vinden is geweest. Dat was zijn opzet en is van vitaal belang voor wat hij doet. En deze keer zal hij niet alleen het belangrijkste deel van zijn statement herhalen, maar ook commentaar geven op wat hij al eerder heeft gedaan, omdat wij dat niet hebben opgemerkt, begrijp je?’
‘Natuurlijk, het is allemaal volkomen logisch. Dus we moeten in het Office Depot Center gaan zoeken? Waarschijnlijk heeft hij alle lichaamsdelen in het ijshockeydoel gepropt.’
Ik opende mijn mond om een scherpzinnige opmerking te maken. Het ijshockeydoel was verkeerd, helemaal, compleet verkeerd. Het was een experiment geweest, om eens iets anders te doen, maar ik wist dat hij het niet nog eens zou doen. Ik wilde dit aan Deb uitleggen, dat er maar een reden kon zijn dat hij opnieuw voor het ijshockeydoel zou kiezen… toen ik verstrakte en haar met open mond bleef aangapen. Natuurlijk, dacht ik, dat moet het zijn.
‘Wie trekt er nu een vissengezicht, he? Wat is er, Dex?’
Even kon ik geen woord uitbrengen. Ik had het veel te druk met het ordenen van mijn rondtollende gedachten. De enige reden dat hij opnieuw het ijshockeydoel zou gebruiken, was om ons te laten zien dat we de verkeerde man hadden opgesloten.
‘O, Deb,’ zei ik uiteindelijk. ‘Natuurlijk. Je hebt gelijk, de Arena. Je hebt gelijk om de verkeerde redenen, maar toch…’
‘… is dat een stuk beter dan ongelijk hebben,’ zei ze, waarna ze zich omdraaide en naar haar auto liep.
21
Je begrijpt toch dat dit een slag in de lucht is, he?’ zei ik. ‘Dat we waarschijnlijk niets zullen vinden?’
‘Dat weet ik,’ zei Deb.
‘En we hebben in feite geen jurisdictie. We zijn hier in Broward. En de politie van Broward mag ons niet erg, dus…’
‘Jezus, Dexter, zit niet zo te zeuren,’ snauwde ze. ‘Je lijkt wel een schoolmeisje.’
Misschien was dat wel zo, maar het was niet erg aardig van haar om het op deze manier tegen me te zeggen. Het was wel zo dat Deb inmiddels was veranderd in een bundel stalen, strakgespannen zenuwen. Toen we de Sawgrass Expressway verlieten en het parkeerterrein van het Office Depot Center op draaiden, klemde ze haar kiezen zo hard op elkaar, dat ik haar kaken bijna kon horen kraken. ‘Rotzus,’ mompelde ik, maar Debhad het gehoord.
‘Hou je kop,’ zei ze.
Ik keek van Debs granieten profiel naar de Arena. Met het vroege ochtendlicht rechts van ons zag die er heel even uit alsof hij werd omringd door een vloot vliegende schotels. Natuurlijk waren dat gewoon de buitenlampen die als overmaatse stalen paddestoelen uit de muren staken. Iemand had zeker tegen de architect gezegd dat dat leuk was.
Jeugdig en onderscheidend, zoiets. En dat waren ze waarschijnlijk ook, in het juiste licht.
Ik reed een keer om de Arena heen om te zien of ik iemand zag.
Tijdens de tweede ronde stopte er een oude Toyota bij een van de ingangen. Het rechterportier werd dichtgehouden door een touw dat van de deurstijl door het open raampje naar binnen liep. Het portier aan de bestuurderskant ging open toen ik naast de Toyota parkeerde en Deb was al uitgestapt voordat we goed en wel stilstonden.
‘Een ogenblikje, meneer,’ zei Deb tegen de man die uitstapte. Hij was een jaar of vijftig, niet al te groot en hij had een groene werkbroek en een blauw nylon jack aan. Hij zag Debs uniform en werd meteen nerveus. ‘Wat is er?’ zei hij. ‘Ik heb niks gedaan.’
‘Werkt u hier, meneer?’
‘Ja, natuurlijk. Waarom zou ik hier anders ’s morgens om acht uur zijn?’
‘Mag ik uw naam, meneer, alstublieft?’
Hij zocht naar zijn portefeuille. ‘Steban Rodriguez. Ik kan me legitimeren.’
Deborah wuifde dat weg. ‘Dat is niet nodig,’ zei ze. ‘Wat komt u hier zo vroeg doen, meneer?’
Hij haalde zijn schouders op en stak de portefeuille weer in zijn zak.
‘Ik ben hier meestal vroeger, maar het team is op tournee, naar Vancouver, Ottawa en Los Angeles. Daarom kan ik wat later beginnen.’ ‘Zijn er nog meer mensen hier, Steban?’
‘Nee, alleen ik. Alle anderen slapen uit.’
‘En ’s nachts? Is er een nachtwaker?’
Hij gebaarde om zich heen. ‘De nachtwaker controleert het parkeerterrein, maar veel meer doet hij niet. Ik ben hier ’s ochtends meestal de eerste.’
‘De eerste die naar binnen gaat, bedoel je?’
‘Ja, dat zeg ik toch?’
Ik stapte uit de auto en leunde op het dak. ‘Ben jij degene die de Zamboni bestuurt voor de ochtendtraining?’ vroeg ik. Deb keek me geergerd aan. Steban staarde me aan, keek naar mijn frivole hawaihemd en mijn gabardine bandplooibroek. ‘Ben jij ook een smeris?’
‘Een bureausmeris,’ zei ik. ‘Ik werk in het lab.’
‘O… natuurlijk,’ zei hij, knikkend alsof het hem volkomen duidelijk was.
‘Bestuur jij de Zamboni, Steban?’ vroeg ik nog een keer. ‘Ja, maar niet tijdens de wedstrijden. Dan nemen de hoge heren het over. Die zetten hun kinderen erin, of een of andere beroemdheid. Om rondjes te rijden en te zwaaien, dat soort onzin. Maar ik doe het ijs voor de ochtendtraining, tenminste, als het team komt trainen. ’s Morgens vroeg, heel vroeg. Maar ze zijn nu op tournee, dus kom ik wat later.’ ‘We willen graag even binnen kijken,’ zei Deb voordat ik weer iets zou zeggen. Steban draaide zijn hoofd naar haar om en in zijn ene oog gloeide een lichtje op.
‘Mij best,’ zei hij. ‘Heb je een gerechtelijk bevel?’
Deborah begon te blozen. Het creeerde een prachtig contrast met haar blauwe uniform maar het was mogelijk niet de meest effectieve manier om haar autoriteit te behouden. En omdat ik haar zo goed kende, wist ik dat ze zou voelen dat ze bloosde en daar boos om zou worden. Aangezien we geen gerechtelijk bevel hadden en hier goedbeschouwd niets te zoeken hadden zonder officiele toestemming van wie ook, kwam het me voor dat boos worden in deze situatie niet de beste tactiek zou zijn. ‘Steban?’ zei ik voordat Deb iets kon zeggen waar ze spijt van zou krijgen.
‘Ja?’
‘Hoelang werk je hier al?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Sinds het hier open is. En daarvoor heb ik nog twee jaar in de oude Arena gewerkt.’
‘Dus je was hier vorige week ook, toen ze het lijk op het ijs hebben gevonden?’
Steban wendde zijn blik af. Onder zijn gebruinde huid kreeg zijn gezicht een groene tint. Hij slikte. ‘Zoiets wil ik nooit meer zien, man,’ zei hij. ‘Nooit meer.’
Ik knikte, quasi-oprecht meelevend. ‘Dat kan ik me voorstellen,’ zei ik. ‘Maar daarom zijn we hier, Steban.’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat bedoel je?’
Ik wierp even een blik op Deb om er zeker van te zijn dat ze geen gekke dingen zou doen. Ze keek me aan met op elkaar geknepen lippen van afkeuring en tikte ongeduldig met haar voet op de grond, maar ze zei niets.