‘Steban,’ zei ik terwijl ik dichter bij hem ging staan en mijn stem zo vertrouwelijk en mannelijk mogelijk liet overkomen, ‘wij denken dat als je hier vanochtend naar binnen gaat, er een goede kans is dat je weer zoiets te zien krijgt.’
‘Shit!’ barstte hij uit. ‘Daar wil ik niks mee te maken hebben.’ ‘Natuurlijk wil je dat niet.’
‘Me cago en diez met die shit!’ zei hij.
‘Absoluut,’ beaamde ik. ‘Dus misschien is het een goed idee dat je ons eerst even laat kijken. Gewoon, voor de zekerheid.’
Hij bleef me even aanstaren en keek toen naar Deborah, die me nog steeds met norse blik stond te observeren, wat haar, in combinatie met haar uniform, best goed stond.
‘Dan kan ik in de problemen komen,’ zei Steban. ‘Mijn baan kwijtraken.’
Ik glimlachte zo meelevend mogelijk naar hem. ‘Of jij kunt eerst naar binnen gaan en daar een berg afgehakte armen en benen aantreffen. Weet je, het zijn er meer dan de vorige keer.’
‘Shit,’ zei hij weer. ‘Als ik jullie binnenlaat, raak ik in de problemen en word ik misschien ontslagen. Waarom zou ik dat riskeren?’ ‘Omdat het je burgerplicht is. Wat dacht je daarvan?’
‘Kom op, man,’ zei hij. ‘Sta me niet te besodemieteren. Wat kan het jou schelen als ik mijn baan kwijtraak?’
Hij hield niet echt zijn hand op, wat ik heel netjes van hem vond, maar het was duidelijk dat hij hoopte op een kleine tegemoetkoming om hem over de drempel van zijn mogelijke ontslag te krijgen. Niet onredelijk. Dit was tenslotte Miami. Maar het enige wat ik bij me had, was een biljet van vijf dollar en die had ik toch echt nodig voor een donut en een kop koffie. Dus knikte ik naar hem, als mannen onder elkaar. ‘Je hebt gelijk,’ zei ik. ‘We hadden gehoopt dat je de lichaamsdelen niet hoefde te zien. Had ik al gezegd dat het er deze keer veel meer zijn?
Maar ik zou absoluut niet willen dat je je baan kwijtraakt. Sorry dat we je hebben lastiggevallen. Een prettige dag nog!’ Ik glimlachte naar Deborah. ‘Kom op, agent, we gaan. We moeten naar die andere plaats delict om te zien of we de vingers kunnen vinden.’
Deborah keek nog steeds boos maar ze was in ieder geval zo slim om het spel mee te spelen. Ze opende het portier van de auto terwijl ik Steban opgewekt gedag zwaaide en ook instapte.
‘Wacht!’ riep Steban. Met beleefde interesse keek ik naar hem op.
‘Ik zweer het bij god, man, ik wil die shit nooit meer zien,’ zei hij. Hij bleef me even aankijken alsof hij hoopte dat ik alsnog wat meegaander zou worden en hem een handvol krugerrands zou geven, maar zoals ik al zei,waren de donut en de koffie van cruciaal belang voor mijn geestelijke welzijn, dus gaf ik niet toe. Steban liet zijn tong langs zijn lippen gaan, draaide zich toen om en ramde zijn sleutel in het slot van de grote poort.
‘Ga maar kijken. Ik wacht hier wel.’
‘Weet je het zeker?’ vroeg ik.
‘Kom op, man, wat wil je nog meer van me? Ga kijken!’ We stapten uit en ik keek Deborah aan. ‘Hij weet het zeker,’ zei ik.
Deborah zei niets, schudde alleen haar hoofd en keek me aan met een merkwaardig mengsel van kleine-meisjesbewondering en verbitterde smerissenhumor.
Ze liep om de auto heen naar de ingang en ik ging haar achterna. Het was donker en koud in de Arena, maar dat was niet echt een verrassing. Het was tenslotte een ijshockeybaan en het was vroeg in de ochtend. Steban wist ongetwijfeld waar de lichtknop zat maar hij had het ons niet verteld. Deb haalde de grote zaklantaarn van haar riem en liet de lichtstraal over het ijs gaan. Ik hield mijn adem in toen die eerst naar het ene doel en daarna naar het andere ging. Langzaam liet ze hem nog een keer in het rond gaan, nam een paar keer de tijd om beter te kijken en stopte ten slotte weer bij mij.
‘Niks,’ zei ze. ‘Geen reet.’
‘Je lijkt teleurgesteld.’
Ze snoof, draaide zich om en liep weg. Ik bleef op de middenstip staan, voelde de kou optrekken vanaf het ijs en gaf me over aan mijn gedachten. Of beter gezegd: aan gedachten die niet van mij waren. Want op het moment dat Deb wegliep, hoorde ik vanachter mijn schouder een zacht stemmetje, een kil en droog gegrinnik, dat vertrouwde vederlichte briesje dat net onder de gehoorgrens bleef. En terwijl Deborah wegliep, bleef ik doodstil op het ijs staan, kneep mijn ogen dicht en luisterde naar wat mijn oude vriend me te vertellen had. Het was niet veel meer dan een transparant gefluister, de aanzet tot een stem die er niet was, maar ik luisterde er toch naar. Ik hoorde hem grinniken en heel zacht vreselijke dingen in mijn ene oor fluisteren terwijl mijn andere oor me liet weten dat Deborah tegen Steban zei dat hij binnen moest komen en de lichten moest aandoen. Wat hij even later deed, met als direct effect dat het onverstaanbare gefluister aanzwol tot een schaterend vrolijk en kwaadaardig gelach.
Wat is er? vroeg ik beleefd, maar het enige antwoord was opnieuw een golf van vrolijkheid. Ik had geen idee wat dit te betekenen had, maar ik was ook niet echt verbaasd toen er iemand begon te schreeuwen. Steban was een vreselijk slechte schreeuwer. Wat hij uitbracht was een schor, gedempt gekreun dat meer klonk alsof hij opeens heel erg misselijk was geworden. De man had absoluut geen talent.
Ik deed mijn ogen open. Ik kon me in deze omstandigheden onmogelijk concentreren en bovendien viel er niets meer te horen. Het gefluister was opgehouden zodra het schreeuwen begon. Al dat geschreeuw zei immers voldoende? En dus deed ik mijn ogen open en was ik net op tijd om te zien hoe Steban als door een katapult werd weggeschoten bij de kast achter in de Arena. Hij vloog over het ijs, slippend en glijdend en jankend in het Spaans totdat hij ten slotte tegen de boarding kletterde. Hij krabbelde overeind en strompelde kreunend van ellende naar de uitgang.
Ik zag een kleine bloedvlek op het ijs op de plek waar hij was gevallen. Deborah kwam met getrokken pistool de Arena binnen, maar Steban wrong zich langs haar heen en rende het daglicht in. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Deborah, met haar pistool nog steeds in de hand. Ik hield mijn hoofd schuin, hoorde het droge gegrinnik nagalmen en terwijl de angstkreten nog steeds naklonken in mijn oren, begreep ik het.
‘Ik geloof dat onze Steban iets heeft gevonden,’ zei ik.
22
Politiek binnen het politieapparaat was, zoals ik had geprobeerd Deborah uit te leggen, een spekglad en gevaarlijk terrein. En wanneer je twee politiediensten samenbracht die niet goed met elkaar overweg konden, ging het gezamenlijke werk meestal heel langzaam, zeer volgens het boekje en met een hele hoop getreuzel, excuses, bedekte dreigementen en beledigingen. Allemaal erg leuk om te zien, natuurlijk, maar het maakte de procedures wel een stuk trager dan nodig was. Zodoende duurde het na Stebans rare geschreeuw een paar uur voordat alle plooien uit de jurisdictieproblemen waren gestreken en ons team kon beginnen aan het onderzoek van de verrassing die onze vriend Steban in de kast had aangetroffen.
Tijdens het wachten stond Deborah het merendeel van de tijd alleen bij de boarding, waar ze haar uiterste best deed om haar ongeduld te verbergen maar daar niet goed in slaagde. Korpschef Matthews arriveerde met inspecteur LaGuerta in zijn kielzog. Ze schudden de hand van hun collega’s uit Broward County, korpschef Moon en inspecteur McClellan. Daarna volgde een partijtje touwtrekkerij dat ongeveer hierop neerkwam: Matthews was er redelijk zeker van dat de vondst van de drie rompen, zes armen en zes benen in Broward in direct verband stond met het onderzoek van zijn korps in Miami-Dade naar drie hoofden waaraan de overige lichaamsdelen ontbraken. Hij stelde — veel te simplistisch naar mijn idee — dat het nogal vergezocht zou zijn om te denken dat de rompen en ledematen die hier waren aangetroffen niet bij de hoofden hoorden die hij had gevonden.