Выбрать главу

‘Krijg de pest,’ zei ze en ze begon te blozen. Echt iets wat je verwacht van een volwassen agente van Zedenzaken.

‘Ze hebben weer een vermoorde prostituee gevonden,’ zei ze. ‘Tenminste, ze denken dat het een prostituee is. Moeilijk te zien aan wat er van haar over is.’

‘Dat is al de derde in de afgelopen vijf maanden,’ zei ik.

‘De vijfde,’ corrigeerde ze me. ‘In Broward zijn er ook twee gevonden.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Die klootzakken blijven zeggen dat er officieel geen sprake is van een verband.’

‘Dat zou hun een flinke berg papierwerk opleveren,’ zei ik toeschietelijk.

Deb ontblootte haar tanden. ‘Wat dacht je van doodgewoon elementair politiewerk?’ snauwde ze. ‘Zelfs een idioot kan zien dat er een verband tussen de moorden is.’ En ze rilde.

Ik keek haar verbaasd aan. Ze was politieagente en dochter van een politieman. Dit soort dingen raakte haar niet. Toen Deborah pas bij de politie was en de oudere jongens trucjes met haar uithaalden — haar opengesneden lijken lieten zien die dagelijks in Miami opduiken, om haar van haar lunch af te helpen — had ze geen krimp gegeven. Ze had het allemaal al eens gezien.

Maar deze maakte haar aan het rillen.

Interessant.

‘Dit is een bijzonder geval. Gaat het daarom?’ vroeg ik.

‘Deze is tijdens mijn dienst gevonden.’ Ze zette haar wijsvinger op mijn borstkas. ‘En dat houdt in dat ik een kans heb om me in het onderzoek te werken, om te laten zien wat ik kan en overplaatsing naar Moordzaken aan te vragen.’

Ik schonk haar een vriendelijke glimlach. ‘Ambitieus, Deborah?’

‘Dat ben ik zeker, verdomme,’ zei ze. ‘Ik wil weg bij Zedenzaken en uit dit soort speelpakjes. Ik wil naar Moordzaken, Dexter, en dit is mijn kans. Met een beetje geluk…’ Ze wachtte even en zei toen iets wat me compleet overrompelde. ‘Help me, Dexter, alsjeblieft,’ zei ze. ‘Ik ben het zo zat, dit gedoe.’

‘Alsjeblieft, Deborah? Zeg je “alsjeblieft” tegen mij? Weet je niet hoe nerveus ik daarvan word?’

‘Hou op met die onzin, Dex.’

‘Maar, Deborah, echt…’

‘Hou op, zei ik. Wil je me helpen of niet?’

Toen ze het zo stelde, terwijl dat rare, voor haar zeldzame woord ‘alsjeblieft’ nog in de lucht hing, wat kon ik toen anders zeggen dan: ‘Natuurlijk help ik je, Deb. Dat weet je toch?’

En ze keek me strak aan, nam het ‘alsjeblieft’ weer terug. ‘Nee, dat weet ik niet, Dex. Met jou weet ik nooit iets.’

‘Natuurlijk help ik je, Deb,’ herhaalde ik en ik probeerde gekwetst te klinken. En na die goede imitatie van gekwetste waardigheid liep ik naar de vuilstortplaats en voegde me bij de rest van de laboratoriumratten.

Camilla Figg kroop al door het vuilnis op zoek naar vingerafdrukken. Ze was een gedrongen vrouw van 35, met kort haar, en ze was iemand die nooit scheen te willen reageren op mijn charmante aanwezigheid. Maar toen ze me zag, kwam ze overeind op haar knieen, begon te blozen en keek me zonder iets te zeggen na toen ik voorbijliep. Dat scheen ze altijd te doen, me aankijken en blozen.

Achter in de vuilstortplaats, op een omgekeerde plastic melkkrat, wroetend in een hoopje afval, zat Vince Masuoka. Hij was half-Japans en maakte altijd het grapje dat hij de kleinste helft had gekregen. Tenminste, hij noemde dat een grapje.

Er klopte iets niet aan Vinces opgewekte Aziatische glimlach. Het leek net alsof hij die uit een handboek had geleerd. Niemand werd ooit boos op hem, ook niet wanneer hij de gebruikelijke zieke grapjes tegen de agenten maakte. Er lachte ook nooit iemand om, maar dat weerhield hem er niet van ze te blijven maken. Hij kende alle vereiste rituele gebaren maar ze kwamen nooit helemaal echt over als hij ze maakte. Dat was de reden dat ik hem wel mocht, denk ik. Nog iemand die deed alsof hij mens was, net als ik.

‘Hallo, Dexter,’ zei Vince zonder op te kijken. ‘Wat doe je hier?’

‘Ik kom eens kijken hoe de echte profs hun werk doen,’ zei ik. ‘Heb je er ook een gezien?’

‘Ha ha ha,’ zei Vince. Het moest een luidkeelse lach voorstellen maar hij was nog onechter dan zijn glimlach. ‘Je denkt zeker dat je in Boston bent?’ Hij vond iets, hield het tegen het licht en tuurde ernaar. ‘Maar even serieus, waarom ben je hier?’

‘Waarom zou ik hier niet zijn, Vince?’ vroeg ik en ik probeerde gekrenkt te klinken. ‘Dit is een plaats delict, of niet soms?’

‘Jij doet bloedspatten,’ zei hij terwijl hij weggooide wat hij had bekeken en weer doorging met zoeken.

‘Dat weet ik.’

Hij keek op met zijn breedste onechte glimlach. ‘Er is hier geen bloed, Dex.’

Ik kreeg een licht gevoel in mijn hoofd. ‘Wat bedoel je?’ ‘Geen bloed, nergens op, nergens in en nergens naast,’ zei hij. ‘Helemaal geen bloed. Zoiets raars heb ik nog nooit meegemaakt.’

Helemaal geen bloed. De woorden bleven door mijn hoofd galmen en klonken elke keer harder. Geen warm, plakkerig bloed. Geen spatpatroon. Geen druppel. Helemaal geen bloed!

Waarom had ik daar niet aan gedacht?

Ik voelde me als een ontbrekend stukje van iets waarvan ik niet had geweten dat er iets aan ontbrak.

Ik pretendeer niet dat ik begrijp wat het precies is met Dexter en bloed. Alleen al de gedachte eraan zorgt ervoor dat ik mijn kiezen op elkaar klem… en toch was bloed het belangrijkste bestanddeel van mijn studie en heb ik er mijn werk van gemaakt. Het is duidelijk dat daar een diepere betekenis achter zit, maar wat die is, heeft me altijd maar tijdelijk kunnen boeien. Ik ben wat ik ben, en is het geen mooie avond om een kindermoordenaar open te snijden?

Maar dit…

‘Voel je je wel goed, Dexter?’ vroeg Vince.

‘Ik voel me prima,’ zei ik. ‘Hoe doet hij het?’

‘Dat hangt ervan af.’

Ik keek naar Vince. Hij zat naar een handvol koffieprut te staren en roerde erin met zijn door gummi beschermde wijsvinger. ‘Waarvan af, Vince?’

‘Van wie “hij” is en van het “het” wat hij doet,’ zei hij. ‘Ha ha ha.’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Soms doe je te veel je best om ondoorgrondelijk te zijn,’ zei ik. ‘Hoe ontdoet de moordenaar zich van het bloed?’

‘Dat is op dit moment moeilijk te zeggen,’ zei hij. ‘Maar we hebben in ieder geval niets gevonden. En het lijk is niet in een goede staat, dus het zal moeilijk worden om daarop veel sporen te vinden.’

Ik voelde mijn interesse afnemen. Ik laat mijn lijken graag netjes achter. Geen franje, geen rommel, geen druipend bloed. Als deze moordenaar weer zo’n hond was die botten afkluift, dan was dit geen interessante zaak voor me.

Mijn ademhaling kwam weer enigszins tot rust. ‘Waar is het lijk?’ vroeg ik aan Vince.

Hij knikte naar een plek een meter of zes verderop. ‘Daar,’ zei hij. ‘Waar LaGuerta staat.’

‘O, jeetje,’ zei ik. ‘Doet LaGuerta het onderzoek?’

Hij wierp me weer een nepglimlach toe. ‘De moordenaar heeft geluk.’ Ik keek naar de plek. Een paar mensen stonden rondom een stel vuilniszakken geschaard. ‘Ik zie het niet,’ zei ik.

‘Daar. In de vuilniszakken. In elke zak zit een lichaamsdeel. Hij heeft het slachtoffer in stukken gehakt en die toen keurig ingepakt alsof het kerstcadeautjes waren. Heb je ooit zoiets gezien?’

Natuurlijk had ik dat eerder gezien.

Zo deed ik het ook.

3

De aanblik van een plaats delict in de stralende zon van Miami heeft iets wat raar en ontwapenend is. Het zorgt ervoor dat zelfs de meest gruwelijke moorden er chemisch en geensceneerd uitzien. Alsof je een nieuwe, spannende attractie van Disney World bezoekt. Dahmerland. Maak een ritje met de vrieskist. Deponeer uw maaginhoud alleen in de daarvoor bestemde emmers, alstublieft.

Niet dat de aanblik van verminkte lijken mij ooit van streek had gemaakt. O nee, integendeel. Ik hou niet zo van die rommelige waarbij slordig met de lichaamsvloeistoffen is omgesprongen, maar verder doen ze me net zoveel als een portie spareribs bij de slager. Het is wel zo dat beginnelingen en bezoekers van een plaats delict de neiging hebben om over te geven, hoewel hier om de een of andere reden minder wordt overgegeven dan in het noorden. Ik denk dat de zon de scherpe kantjes eraf haalt. Die maakt dit soort dingen minder erg, maakt ze netter. Misschien hou ik daarom zoveel van Miami. Het is zo’n nette stad.