Goed dan, slimme Dexter, vind hem. Spoor die Deb-napper op. Laat je meedogenloze logica als een roedel hongerige wolven los op de sporen die er moeten zijn. Zet je onmetelijke brein in een hogere versnelling en laat de wind waaien langs de hardwerkende kwabben van je superintelligente geest totdat die tot een wonderschone en onweerlegbare conclusie komt. Kom op, Dexter!
Dexter?
Hallo? Is er iemand thuis?
Blijkbaar niet. Ik hoorde geen wind langs mijn kwabben ruisen. Mijn hoofd was zo leeg als het nog nooit was geweest. Draaikolken van verwijtende emoties waren er evenmin aangezien ik geen emoties had om te laten kolken. Maar het resultaat was net zo onheilspellend. Ik voelde me aangeslagen en leeg, alsof ik echt dingen kon voelen. Deborah was verdwenen en ze stond op het punt om in een fascinerend kunstwerk veranderd te worden. En haar enige hoop om te blijven voortbestaan, afgezien van als een serie foto’s op het prikbord van de afdeling Moordzaken, was haar onthutste, hersenloze broer. Arme Dexter, die in zijn stoel zat terwijl zijn geest rondjes rende als een hond die zijn eigen staart achternazat en die huilde naar de maan. Ik haalde diep adem. Van alle keren dat het nodig was geweest om echt mezelf te zijn, was deze de belangrijkste. Ik concentreerde me, dwong mezelf tot kalmte en voelde hoe er weer een stukje Dexter terugvloeide in de galmende leegte van mijn geest, net groot genoeg om te beseffen hoe menselijk en oerdom ik was geworden. Er was helemaal geen sprake van een mysterie. Het lag zelfs heel erg voor de hand. Mijn vriend had alles gedaan behalve me een uitnodiging sturen met de tekst: uw aanwezigheid bij de vivisectie van uw zus wordt zeer op prijs gesteld. Maar zelfs dit wolkje van logica werd uit mijn geest geblazen door een nieuwe gedachte, een die lak had aan logica.
Ik had geslapen op het moment dat Debbie was verdwenen. Kon dat betekenen dat ik het weer had gedaan zonder het me bewust te zijn? Maar als ik Deb al in stukken had gesneden en die had opgeslagen in een kleine, koele ruimte…?
Kleine, koele ruimte? Waar kwam dat nu weer vandaan? Het gevoel van beslotenheid… de kast in het ijshockeystadion en het gevoel dat die precies goed gekozen was… de koele lucht die langs mijn rug omhoog kroop… Waarom waren die dingen belangrijk? Waarom kwam ik daar steeds weer bij terug? Dat ging vanzelf. Ongeacht wat er verder gebeurde, bleef ik terugkeren naar die onlogische herinneringen, en zonder reden, voorzover ik kon zien. Maar wat betekende dat? En waarom kon het mij ook maar ene fluit schelen dat het misschien iets betekende? Omdat het, of het iets te betekenen had of niet, alles was wat ik had om mee aan het werk te gaan. Ik moest een plek vinden die paste bij het gevoel van kou en die heel goed gekozen was. Het was gewoon de enige manier die me restte: open de juiste deur. En daar zou ik Debbie dan ook vinden, plus iemand die mijzelf of niet mijzelf was. Makkelijk toch?
Nee, misschien gemakkelijk gedacht maar helemaal niet gemakkelijk uit te voeren. Het sloeg werkelijk nergens op om ook maar enige aandacht te besteden aan spookachtige geheime boodschappen die me vanuit mijn dromen tegemoet kwamen zweven. Dromen bestonden niet in de realiteit, lieten geen gekruiste Freddy Krueger-littekens achter op het dagelijkse leven. Het paste niet bij mij om het huis uit te rennen om doelloos en als een gek in het rond te gaan rijden. Ik was een koel en logisch denkend wezen. En daarom draaide ik op een koele, logisch denkende manier de voordeur op slot en wandelde naar mijn auto. Ik had geen idee waar ik naartoe ging maar de noodzaak om snel ergens naartoe te rijden had de teugels in handen genomen en dwong me naar het parkeerterrein te lopen waar ik mijn auto had neergezet. Maar een meter of zes van mijn vertrouwde voertuig bleef ik plotseling staan alsof ik tegen een onzichtbare muur aan was gelopen.
De binnenverlichting was aan.
Ik was er zeker van dat ik die niet had laten branden, want het was licht geweest toen ik de auto parkeerde, en ik kon zien dat beide portieren goed dicht zaten. Als iemand in mijn auto ingebroken zou hebben, zou hij het portier op een kier hebben laten staan om overbodig lawaai van het sluiten te vermijden.
Langzaam liep ik op de auto toe, onzeker over wat me te wachten zou staan en of ik dat eigenlijk wel wilde zien. Ik was de auto tot anderhalve meter genaderd toen ik iets op de passagiersstoel zag liggen. Behoedzaam en met tintelende zenuwen liep ik om de auto heen en keek door het raampje naar binnen. En daar lag het.
Weer een barbiepop. Ik begon al een hele verzameling te krijgen. Dit exemplaar had een matrozenpetje op en was gekleed in een topje dat het middenrif vrijliet en strakke roze hotpants. In haar ene hand had ze een klein koffertje met het woord cunard op de zijkant. Ik opende het portier en pakte de pop van de stoelzitting. Vervolgens trok ik het koffertje van de hand en maakte het open. Er viel iets uit wat wegrolde op de vloermat. Ik raapte het op. Het leek verdacht veel op de ring die Deborah had gekregen toen ze haar schooldiploma had gehaald.
In de binnenkant stond d.m. gegraveerd, Deborahs voorletters. Ik zeeg ineen op de stoel en klemde Barbie in mijn bezwete handen. Ik hield haar ondersteboven, boog de beentjes, zwaaide met het ene armpje.
Wat heb jij gisteravond gedaan, Dexter? O, met mijn poppen gespeeld terwijl een vriend mijn zus in mootjes hakte.
Ik twijfelde er geen seconde aan hoe Cruise Line Hooker Barbie in mijn auto terecht was gekomen. Dit was duidelijk een boodschap… of was het een aanwijzing? Maar aanwijzingen hoorden in een bepaalde richting te wijzen en ik had geen idee wat de richting van deze zou moeten zijn. Het was duidelijk dat hij Debbie had, maar wat moest ik met Cunard? Op welke manier paste dat bij de koude, kleine ruimte waar hij haar vasthield? Ik zag het verband niet. Er was in Miami maar een plek die daarbij paste.
Ik reed Douglas Road op en sloeg bij Coconut Grove rechts af. Ik moest vaart minderen om me een weg te banen door de parade van stompzinnig grijnzende imbecielen die voor de winkels en de bars stonden te dansen.
Volgens mij hadden ze allemaal te veel geld, te veel tijd en te weinig hersens, en het duurde een eeuwigheid voordat ik me erdoorheen had geworsteld, hoewel het weinig zin had om me daarover op te winden aangezien ik niet echt wist waar ik naartoe ging. Maar ik reed door, over Bayfront Drive, naar Brickle en ten slotte de binnenstad in. Ik zag geen reusachtige neonreclames met knipperende pijlen en bemoedigende woorden als: deze kant op! Maar ik reed door richting de American Airlines Arena en de MacArthur Causeway daarachter. Bij Government Cut kwam ik langs de Arena en zag ik een cruiseschip in aanbouw, natuurlijk geen cruiseschip van Cunard Lines maar desondanks zocht ik koortsachtig naar aanwijzingen. Het leek me onwaarschijnlijk dat ik werkelijk naar een cruiseschip werd gestuurd. Veel te vol, veel te veel mensen. Maar iets in de buurt van een cruiseschip misschien, iets wat ermee te maken had? Maar wat moest dat dan zijn? Ik had verder geen aanwijzingen. Ik staarde zo strak naar het cruiseschip, dat het dek ervan had moeten smelten, maar Deborah sprong niet tevoorschijn uit het ruim om een dansje over de galerijen te maken. Ik keek nog eens in het rond. Naast het schip stonden hoge bouwkranen die als kapotte robots uit Star Wars naar de donkere hemel wezen.
Achter de kranen, nog net zichtbaar in het duister, stonden containers, kriskras naast en op elkaar alsof een heel groot en verveeld kind zijn doos met bouwblokken had laten vallen. Aan sommige van de containers zaten koelaggregaten bevestigd. En achter de containers…
Wacht jij eens even, beste vriend.
Wie fluisterde dat naar me, wie mompelde dat heel zacht naar de eenzaam ronddolende Dexter? Wie zat er achter me, wiens droge gegrinnik kwam er van de achterbank? En waarom? Welke boodschap probeerde mijn hersenloze, hol galmende hoofd binnen te dringen?