Выбрать главу

Containers.

Waarvan sommige met koelaggregaten.

Nou en? Welke reden kon ik hebben om geinteresseerd te zijn in een of ander gekoeld roestig hok?

O, juist. Nou, als u het zo stelt.

Kon dit de plek zijn, het toekomstige thuis van het Dexter-museum?

Met levensechte demonstraties waaronder een zeldzaam en uniek live optreden van Dexters enige zus?

Ik gaf een ruk aan het stuur en sneed een bmw met een heel luide claxon. Ik stak mijn middelvinger naar hem op, gedroeg me voor een keer zoals dat van automobilisten in Miami wordt verwacht, trapte het gaspedaal in en schoot vooruit over de Causeway.

Het cruiseschip bevond zich links van me. Het terrein met de containers was rechts ervan en het werd omringd met een hek van draadgaas met vlijmscherp prikkeldraad erbovenop. Ik reed de toegangsweg af en een stukje langs het hek terwijl ik me verzette tegen het opkomende tij van hoop en het aanzwellende gezang van de Zwarte Ruiter die zo te horen aan een recital van strijdliederen was begonnen. Een heel eind voor de containers liep de weg dood bij een wachthuisje. Er was een poort waarachter diverse mannen in uniform rondhingen en waar ik nooit doorheen zou komen zonder een aantal genante vragen te beantwoorden. Hallo, agent, ik vroeg me af of ik misschien even mocht binnenkomen om wat rond te kijken. Want ziet u, er bestaat een kans dat een vriend van me op deze plek mijn zus in mootjes aan het snijden is. Een meter of tien van de poort maakte ik een U-bocht, dwars door een rij oranje pylonen die het midden van de weg aangaven, en reed ik terug in de richting vanwaar ik was gekomen. Het cruiseschip lag nu rechts van me. Vlak voor de brug naar het vasteland sloeg ik links af en kwam ik op een groot terrein met een grote loods aan de ene kant en een gaashek aan de andere. Het hek was versierd met bordjes waarop met zware straffen werd gedreigd tegen iedereen die het lef had het terrein te betreden, ondertekend door de douane.

Het hek liep door tot aan de hoofdweg, langs een groot parkeerterrein dat op dit uur van de nacht volkomen verlaten was. Ik reed erlangs en staarde naar de containers aan de andere kant. Deze waren waarschijnlijk afkomstig uit buitenlandse havens en hier neergezet zodat de douane de inhoud kon controleren. Het zou veel te moeilijk zijn om hier binnen te komen en weer weg te gaan, zeker met een lading lichaamsdelen. Dus ik moest of op zoek naar een andere plek, of toegeven dat het najagen van vage gevoelens ten gevolge van een paar duistere dromen en een hoerig gekleed popje pure tijdverspilling was. En hoe eerder ik dat toegaf, hoe groter de kans was dat ik Deb zou vinden. Hier was ze in ieder geval niet.

Er was geen reden dat ze hier zou zijn.

Eindelijk een logische gedachte. Ik voelde me meteen een stuk beter, zelfingenomen bijna. En op dat moment zag ik bij het hek een busje staan dat me bekend voorkwam, zo geparkeerd dat ik de letters op de zijkant kon zien. alonzo brothers, stond erop. Mijn prive-koor in het souterrain van mijn brein zong te hard om mezelf te horen grijnzen, dus reed ik mijn auto naar de kant en parkeerde. Mijn slimmere ik klopte op de voordeur van mijn brein en riep: schiet op! Schiet op! Doe iets! Maar achterin kroop de hagedis van mijn geest tegen het raam op en schoot het giftige tongetje in en uit zijn bek, zodat het lange tijd duurde voordat ik werkelijk uit de auto stapte.

Ik liep naar het hek en bleef daar staan als een bijrolacteur in een krijgsgevangenenkamp in de Tweede Wereldoorlog, met mijn vingers in de mazen van het hek gehaakt en hongerig turend naar wat daarachter was, slechts een paar meter verderop maar desondanks onbereikbaar.

Ik was ervan overtuigd dat er voor een meer dan gemiddeld intelligent mens als ik een heel simpele manier moest zijn om aan de andere kant te komen, maar het was illustratief voor de staat waarin ik me bevond dat ik de ene gedachte niet aan de volgende kon koppelen. Ik moest naar de andere kant maar ik kon het niet. En dus bleef ik daar staan, hield me vast aan het hek en tuurde erdoorheen, me volledig bewust dat alles wat ik nodig had zich vlak voor mijn neus bevond, op maar enkele meters afstand, en dat ik absoluut niet in staat was mijn kolossale brein op het probleem te werpen en daar een oplossing uit los te peuteren. De geest kiest soms wel heel ongeschikte momenten om een straatje om te gaan. Opeens had ik door waar ik mee bezig was. Ik moest hier weg en wel onmiddellijk. Ik hield me op verdachte wijze op in een goed bewaakte omgeving en het was nacht, dus ik kon ieder moment gezien worden door een van de bewakers. Ik moest weer in de auto stappen, een rondje rijden en een andere manier zien te vinden om binnen te komen. Ik deed een stap achteruit van het hek en wierp er nog een liefhebbende blik op. Onderaan, waar mijn voeten tegen het gaas hadden geduwd, zag ik een onregelmatigheid die met het blote oog maar net zichtbaar was. De mazen van het draadstaal waren doorgeknipt over een lengte en breedte die net groot genoeg was om een menselijk wezen — of een imitatie daarvan — binnen te laten. De flap werd op zijn plaats gehouden door het achterwiel van het busje zodat het gaas niet omhoog krulde en op die manier zou verraden waar de plek was. De opening moest kortgeleden zijn gemaakt, deze avond, nadat het busje hier was geparkeerd. Mijn laatste uitnodiging.

Behoedzaam deed ik een stap achteruit terwijl er als vanzelf een gevoel van herkenning in me omhoog kroop en een achteloze glimlach zich als een vermomming om mijn mond nestelde. Goedenavond, agent, ik was gewoon een stukje aan het wandelen. Een mooie avond om iemand in mootjes te hakken, vindt u ook niet? Opgewekt liep ik terug naar mijn auto, ik keek om me heen maar zag niets anders dan de maan boven het water, floot een vrolijk deuntje terwijl ik instapte en reed weg. Niemand scheen ook maar enige belangstelling voor me te hebben, afgezien natuurlijk van het hallelujakoor in mijn hoofd. Ik reed het parkeerterrein bij het kantoor van de scheepvaartmaatschappij op, op een kleine honderd meter afstand van het zelfgemaakte deurtje naar het paradijs. Er stonden nog een paar auto’s dus de mijne zou niet echt opvallen. Maar toen ik wilde uitstappen, kwam er een andere auto op de plek naast de mijne staan, een donkerblauwe Chevy met een vrouw achter het stuur. Ik bleef even wachten. De vrouw wachtte ook. Toen opende ik het portier en stapte uit.

En inspecteur LaGuerta stapte ook uit.

25

Ik was altijd erg goed geweest in lastige, onverwachte ontmoetingen, maar ik moet toegeven dat ik deze keer volkomen verbijsterd was. Ik wist echt niet wat ik moest zeggen en staarde haar wezenloos aan. En zij staarde terug, zonder met haar ogen te knipperen en met ontblote hoektanden, als een roofdierenwije dat aarzelde of het je meteen zou verslinden of eerst nog wat met je wilde spelen. Ik kon geen enkele opmerking bedenken die niet met gestotter zou beginnen en zij scheen alleen maar geinteresseerd te zijn in mijn aanblik. Dus stonden we geruime tijd zwijgend tegenover elkaar. Ten slotte nam zij het voortouw.

‘Wat is daar?’ vroeg ze en ze knikte naar het hek, honderd meter verderop.

‘Kijk eens aan, inspecteur!’ riep ik uit, in de hoop dat ze zou vergeten wat ze had gevraagd. ‘Wat kom jij hier doen?’

‘Ik ben je gevolgd. Wat is daar?’

‘Waar? Daar?’

Ik weet het. Een nogal stompzinnig antwoord, maar ik was gewoon door mijn voorraad snedigheden heen en er kan van mij niet verwacht worden dat ik in elke situatie iets goeds uit mijn mouw kan schudden.

Ze hield haar hoofd schuin, stak haar tong een stukje uit, liet die langzaam heen en weer over haar onderlip gaan en haalde hem toen weer binnen. Daarna knikte ze weer. ‘Je denkt zeker dat ik gek ben,’ zei ze.

Natuurlijk had ik die mogelijkheid een paar keer overwogen, maar het leek me onbeleefd om dat tegen haar te zeggen. ‘Je moet niet vergeten dat ik een volledig bevoegd rechercheur van de politie van Miami ben,’ vervolgde ze. ‘Hoe denk je dat ik dat ben geworden? Nou?’ ‘Door je uiterlijk misschien?’ probeerde ik, met een stralende glimlach. Het kan nooit kwaad om een vrouw een complimentje te geven. Ze liet me haar tanden weer zien, allemaal, en in het kille licht van de lantaarns op het parkeerterrein leken ze witter dan ooit. ‘Leuk geprobeerd,’ zei ze en ze plooide haar lippen in een vreemde halve glimlach die haar wangen hol maakte en waardoor ze er ouder uitzag. ‘Er is een tijd geweest dat ik voor dat soort onzin viel, toen ik dacht dat je me echt mocht.’ ‘Dat is ook zo, inspecteur,’ antwoordde ik, misschien iets te gretig, maar ze scheen me niet te horen.