‘Maar vervolgens haal je me onderuit alsof ik een of ander stom rund ben, en toen ben ik me gaan afvragen: is er iets mis met me? Stink ik uit mijn mond? Maar toen wist ik het opeens. Het ligt namelijk niet aan mij.
Het ligt aan jou. Er is met jou iets mis.’
Daar had ze natuurlijk gelijk in, maar het deed toch zeer om het zo uit haar mond te horen. ‘Ik… Wat bedoel je?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Brigadier Doakes zou niets liever willen dan jou doodschieten en hij heeft geen idee waarom. Ik had beter naar hem moeten luisteren. Er is iets mis met jou. En op de een of andere manier heb jij iets te maken met die hoerenmoorden.’
‘Ik? Ermee te maken? Wat bedoel je?’
Ze glimlachte weer. Deze keer zag ik een vals, laatdunkend trekje op haar gezicht en hoorde ik de eerste spoortjes van haar accent in haar stem. ‘Voer dat grappige toneelspel maar op voor je advocaat. Of misschien voor de rechter. Want ik denk dat ik je deze keer te pakken heb.’
Ze bleef me lange tijd aankijken en haar donkere ogen fonkelden. Ze zag er net zo onmenselijk uit als ik en ik voelde een koude rilling langs mijn rug naar de haartjes in mijn nek lopen. Had ik haar dan zo onderschat?
Was ze echt zo goed?
‘En daarom ben je me gevolgd?’
Weer die tanden. ‘Ja, dat klopt,’ zei ze. ‘Waarom stond je door dat hek te turen? Wat is daarachter?’
Ik weet zeker dat ik hier onder normale omstandigheden rekening mee gehouden zou hebben, maar ik beroep me op inmenging van derden. Tot op dat moment had ik er echt geen seconde aan gedacht. Maar nu ik dat wel deed, was het alsof er een klein, pijnlijk fel lichtje ging branden. ‘Waar heb je me opgepikt? Bij mijn huis? Hoe laat?’ ‘Waarom verander je steeds van onderwerp? Er is daar iets, he?’ ‘Inspecteur, alsjeblieft, dit kan heel belangrijk zijn. Waar en wanneer ben je begonnen me te volgen?’
Ze bleef me nog enige tijd aankijken en ik begon te beseffen dat ik haar echt had onderschat. Deze vrouw kon veel meer dan alleen politieke spelletjes spelen. Ze had blijkbaar toch kwaliteiten. Ik was er nog steeds niet van overtuigd of intelligentie daar ook toe behoorde, maar geduld had ze in ieder geval wel en in haar werk was dat soms belangrijker dan slimheid. Ze was bereid geweest om af te wachten, me te observeren en me net zolang haar vragen te blijven stellen totdat ze een antwoord kreeg. En als het zover was, zou ze me dezelfde vraag waarschijnlijk nog een paar keer stellen en opnieuw afwachten en me observeren om te zien wat ik zou doen. Normaliter zou ik haar intellectueel gemakkelijk de baas kunnen, maar dezelfde hoeveelheid geduld opbrengen, nee, dat zou me vanavond onmogelijk lukken. Dus keek ik zo nederig mogelijk en herhaalde: ‘Inspecteur, alsjeblieft…’
Ze stak haar tong weer uit en borg hem ten slotte weer op. ‘Goed dan,’ zei ze. ‘Toen je zus een paar uur weg was en we niets van haar hadden gehoord, begon ik te vermoeden dat ze misschien van plan was zelf iets te ondernemen. En omdat ik weet dat ze dat niet in haar eentje kan, was er maar een plek waar ze naartoe kon zijn gegaan.’ Ze keek me aan met een opgetrokken wenkbrauw en vervolgde op triomfantelijke toon:
‘Naar jouw huis natuurlijk! Om met jou te praten!’ Ze hield haar hoofd schuin en was duidelijk ingenomen met haar eigen deductievermogen.
‘En daar ben ik toen over gaan nadenken. Over hoe jij altijd op plaatsen delict komt opdraven om er rond te kijken, ook als dat helemaal niet nodig is. Over hoe jij soms ideeen hebt over wie de dader van een seriemoord is, behalve deze keer. En over hoe je me hebt besodemieterd met die stomme lijst van je, waardoor ik mezelf voor gek heb gezet…’ Haar gelaatstrekken verhardden en ze zag er weer ouder uit. Toen glimlachte ze en vervolgde ze haar verhaal. ‘Ik zei er iets over in mijn kantoor, hardop, en toen zei brigadier Doakes: “Ik heb je voor hem gewaarschuwd, maar jij luistert niet.” En opeens kom jij overal opdraven, op plekken waar je niet hoort te zijn.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Dus ben ik ook naar jouw huis gereden.’
‘Wanneer? Weet je nog hoe laat dat was?’
‘Nee,’ zei ze. ‘Maar toen ik een minuut of twintig had gewacht, kwam jij naar buiten om met je barbiepop te spelen en vervolgens hiernaartoe te rijden.’
‘Twintig minuten…’ Dus was ze niet op tijd geweest om te zien wie of wat Deborah had meegenomen. En het was heel goed mogelijk dat ze de waarheid sprak en me alleen was gevolgd om te zien… Om wat te zien?’
‘Maar waarom ben je me gevolgd?’
Ze haalde haar schouders weer op. ‘Jij hebt iets met deze zaak te maken. Misschien ben je de dader niet. Dat weet ik niet. Maar daar kom ik nog wel achter. En een deel van wat ik zal vinden, zal aan jou blijven kleven. Wat is daar, achter dat hek? Wat zit er in die containers? Ga je me dat nog vertellen of blijven we hier de hele avond staan?’
Op haar eigen manier had ze haar vinger precies op de wond gelegd.
We konden hier niet de hele avond blijven staan. We konden hier zelfs niet heel even blijven staan, want er konden ieder moment de meest vreselijke dingen met Deborah gebeuren. Als die niet al waren gebeurd.
We moesten iets doen, nu meteen, we moesten de dader vinden en hem tegenhouden. Maar hoe kon ik dat doen met LaGuerta in mijn kielzog?
Ik voelde me als een komeet met een staart die ik niet wenste. Ik haalde een keer diep adem. Rita had me een keer meegenomen naar een new-ageworkshop over gezondheidsbewustwording, waar de nadruk was gelegd op het belang van diep, reinigend ademhalen. Ik ademde nog een keer in. Ik voelde me niet veel schoner nadat ik dat had gedaan, maar het zorgde er in ieder geval voor dat mijn hersens wat zuurstof kregen en ik tot het besef kwam dat ik iets moest doen wat ik zelden had gedaan: de waarheid vertellen. LaGuerta stond me nog steeds aan te staren en wachtte op antwoord.
‘Ik denk dat de moordenaar daar is,’ zei ik tegen LaGuerta. ‘En ik denk dat hij agent Morgan heeft.’
Zonder zich te verroeren bleef ze me even aanstaren. ‘Goed,’ zei ze toen. ‘En dus kom je hiernaartoe en ga je door een hek staan gluren?
Omdat je zo veel van je lieve zusje houdt dat je wilt meekijken?’ ‘Nee, omdat ik dat terrein op wil. Ik was op zoek naar een manier om door dat hek te komen.’
‘Omdat je bent vergeten dat je voor de politie werkt?’
Daar had ze natuurlijk gelijk in. Ze was meteen doorgestoten naar het feitelijke probleem, en helemaal op eigen kracht. Ik wist echt niet wat ik daarop moest antwoorden. Dit hele gedoe van de waarheid spreken leek onmogelijk zonder allerlei onaangename bijverschijnselen. ‘Ik eh…
ik wilde eerst zeker van mijn zaak zijn voordat ik een hoop heibel ging maken.’
Ze knikte. ‘Zo zo,’ zei ze. ‘Nou, ik zal je vertellen wat ik denk. Of je hebt iets slechts gedaan of je weet er iets van. En je probeert dat geheim te houden of je probeert eigenhandig de moordenaar te pakken.’ ‘Ik? Maar waarom zou ik dat willen?’
Ze schudde haar hoofd om aan te geven hoe stompzinnig mijn ontkenning was. ‘Omdat alle eer dan naar jullie gaat. Naar jou en naar die zus van je. Geloof je nu echt dat ik dat niet inzie? Ik heb je gezegd dat ik niet dom ben.’