Выбрать главу

‘Ik ben de dader niet, inspecteur,’ zei ik, me overleverend aan haar genade maar ervan overtuigd dat ze dat begrip niet kende. ‘Maar ik denk dat ze daar is, in een van die containers.’

Ze liet haar tong langs haar lippen gaan. ‘Waarom denk je dat?’ Ik aarzelde en ze bleef me aanstaren met haar reptielenogen, zonder te knipperen. Hoe onbehaaglijk ik me daardoor ook voelde, toch moest ik haar nog een stukje waarheid vertellen. Ik knikte naar het Allonzo Brothers-busje aan de andere kant van het hek. ‘Dat is zijn busje.’ ‘Ha!’ zei ze en eindelijk knipperde ze met haar ogen. Even liet haar blik me los en schenen haar gedachten af te dwalen naar iets wat veel belangrijker was. Haar haar? Haar make-up? Haar carriere? Ik wist het echt niet. Maar er waren een hoop moeilijke vragen die een goede rechercheur me op dat moment had kunnen stellen. Hoe wist ik dat dit zijn busje was? Hoe had ik het hier gevonden? Waarom was ik er zo zeker van dat hij het niet hier had gedumpt en zelf ergens anders naartoe was gegaan? De slotconclusie wees uit dat LaGuerta geen goede rechercheur was, want ze knikte alleen, haalde haar tong langs haar lippen en zei: ’Hoe moeten we hem daar vinden, met al die containers?’

Ik had haar duidelijk weer onderschat. Zonder merkbare hapering was ze van ‘jij’ over geschakeld naar ‘wij’. ‘Ga je niet om assistentie verzoeken?’

vroeg ik. ‘We hebben het hier over een heel gevaarlijke man.’ Ik geef toe dat ik haar alleen aan het stangen was, maar ze vatte het serieus op. ‘Als ik deze vent niet eigenhandig pak, werk ik binnen twee weken bij de parkeerpolitie,’ zei ze. ‘Ik heb mijn dienstwapen. Ik ben niet van plan hem te laten ontsnappen. Ik verzoek om assistentie zodra ik hem heb.’ Ze staarde me weer aan zonder met haar ogen te knipperen. ‘En als hij daar niet is, dan pak ik jou op.’

Het leek me een goed idee om daar niet verder op in te gaan. ‘Kun je ons door de poort naar binnen krijgen?’

Ze lachte. ‘Natuurlijk kan ik dat. Ik heb mijn politiepenning. Die krijgt ons overal binnen. Maar wat doen we daarna?’

Dit was het riskante deel. Als ze voet bij stuk hield, was ik aan de goden overgeleverd. ‘We gaan ieder een kant op en zoeken totdat we hem vinden.’

Ze bleef me aankijken. Op haar gezicht zag ik weer dezelfde trek die ik had gezien toen ze uit haar auto was gestapt, de blik van een roofdier dat zijn prooi inschat, overweegt waar en wanneer het zal toeslaan en met welke klauwen het de aanval zal inzetten. Het was doodeng en ik moet bekennen dat ik enige sympathie voor de vrouw begon te voelen. ‘Oke,’ zei ze ten slotte en ze knikte naar haar auto. ‘Stap in.’

Ik stapte in haar auto. Ze reed terug over de toegangsweg en bracht ons naar de poort. Zelfs op dit uur was het er redelijk druk. Zo te zien voornamelijk mensen uit Ohio die op zoek waren naar hun cruiseschip en waarvan een deel voor de poort stond, waar de bewakers hen een voor een terugstuurden. Inspecteur LaGuerta boorde zich in de rij, duwde auto’s de weg af en worstelde haar grote Chevy erlangs totdat ze vooraan stond. De rijeigenschappen van deze mensen waren geen partij voor deze Cubaanse vrouw uit Miami, die een goede ziektekostenverzekering had en een auto waar ze weinig om gaf. Er werd nijdig getoeterd en gescholden, maar even later stonden we bij het huisje van de bewaking.

Een bewaker, een magere maar gespierde zwarte man, kwam naar buiten. ‘Mevrouw, u kunt hier niet…’

Ze hield haar penning omhoog. ‘Politie. Doe die poort open.’ Ze zei het op zo’n bikkelharde, autoritaire toon, dat ik bijna zelf uit de auto was gesprongen om de poort open te doen.

Maar de bewaker verstrakte, ademde diep in door zijn mond en keek onzeker achterom in het wachthuisje. ‘Wat wilt u hier…’

‘Doe verdomme die poort open, huurling,’ riep ze en ze zwaaide de penning heen en weer voor zijn gezicht totdat hij ten slotte in beweging kwam. ‘Mag ik die penning even zien?’ vroeg hij. LaGuerta hield hem omhoog maar op zo’n manier dat hij een stap naar voren moest doen om hem te kunnen zien. Hij keek ernaar en kon er niets verdachts aan ontdekken. ‘Oke,’ zei hij. ‘Kunt u me vertellen wat u daarbinnen wilt?’ ‘Ik kan je vertellen dat als je niet binnen twee seconden die poort opendoet, ik je in de kofferbak van mijn auto stop, je opsluit in een cel vol homoseksuele motorduivels en de sleutel weggooi.’

De bewaker was verontwaardigd. ‘Ik wil alleen maar helpen,’ zei hij, maar toen draaide hij zich om en riep: ‘Tavio, doe de poort open!’ De poort ging open en LaGuerta reed er met slippende banden doorheen. ‘Die vuile schoft vreet hier iets uit wat we niet mogen zien,’ zei ze.

Er klonk zowel vrolijkheid als een toenemende opwinding door in haar stem. ‘Maar op dit moment ben ik niet geinteresseerd in smokkelwaar.’

Ze keek me aan. ‘Waar gaan we naartoe?’

‘Dat weet ik niet,’ zei ik. ‘Ik denk dat we het best kunnen beginnen bij de plek waar hij het busje heeft neergezet.’

Ze knikte, gaf gas en schoot tussen twee rijen containers door. ‘Als hij iemand moet dragen, parkeert hij het busje waarschijnlijk zo dicht mogelijk bij de plek waar hij naartoe wil.’ Toen we het hek zagen, minderde ze vaart en op ongeveer vijftien meter afstand van het busje stopte ze. Ze ramde de versnellingspook in de parkeerstand en was al uitgestapt voordat de auto goed en wel stilstond. ‘Laten we eerst maar eens naar dat hek gaan kijken,’ zei ze.

Ik liep haar achterna. LaGuerta trapte in iets wat ze niet leuk vond en tilde haar voet op om onder haar schoen te kijken. ‘Verdomme,’ zei ze. Ik liep langs haar heen naar het busje en voelde mijn hart razendsnel bonken in mijn ribbenkast. Ik liep om het busje heen en ging na of de portieren open waren, maar die waren allemaal op slot. En hoewel er in de achterdeuren twee raampjes zaten, waren die aan de binnenkant dicht geschilderd. Ik ging op de bumper staan en probeerde er toch doorheen te kijken, maar het verfwerk was grondig gedaan en ik zag niets. Er was hier verder niets te zien, maar desondanks hurkte ik neer en keek ik of ik iets op de grond zag liggen. Ik voelde eerder dan ik hoorde dat LaGuerta achter me kwam staan.

‘Wat zie je?’ vroeg ze, en ik kwam overeind.

‘Niks,’ zei ik. ‘De achterramen zijn dicht geschilderd aan de binnen kant.’

‘Kun je aan de voorkant naar binnen kijken?’

Ik liep naar de andere kant van het busje, want ik wist ook niets beters te bedenken. Aan de binnenkant van de voorruit hingen twee zonneschermen van het soort dat in Florida heel populair was, omlaag getrokken tot op het dashboard zodat ik niet in de cabine kon kijken. Ik ging op de voorbumper staan, klom op de stompe motorkap en kroop van links naar rechts, maar er waren nergens openingen om door naar binnen te kijken. ‘Ook niks,’ zei ik en ik sprong weer op de grond. ‘Oke,’ zei LaGuerta terwijl ze me met toegeknepen ogen aankeek en met het puntje van haar tong over haar onderlip ging. ‘Welke kant neem jij?’ Deze kant, fluisterde iemand in mijn achterhoofd. Neem deze kant.

Ik keek naar rechts, waar mijn mentale vingers grinnikend naartoe hadden gewezen, en keek LaGuerta weer aan, die me opnieuw met haar hongerige roofdierenblik stond aan te staren. ‘Ik neem de linkerkant voor mijn rekening,’ zei ik. ‘We ontmoeten elkaar halverwege.’

‘Oke,’ zei LaGuerta met een valse glimlach, ‘maar ik neem de linkerkant.’

Ik probeerde er verbaasd en teleurgesteld uit te zien en slaagde daar blijkbaar redelijk in, want ze keek me nog even aan en knikte toen. ‘Oke,’

zei ze nog een keer en ze draaide zich om en liep naar de eerste rij containers.

En toen was ik alleen met mijn verlegen, inwendige vriend. Maar wat nu? Nu ik LaGuerta zover had gekregen dat ik de rechterkant kon doen, hoe ging ik dat aanpakken? Ik had zelf ten slotte geen reden om te denken dat de rechterkant beter was dan de linker, of beter dan bij het hek te blijven staan en met een paar kokosnoten te jongleren. Ik had alleen mijn interne assistent om me de juiste kant op te sturen, maar was dat voldoende? Wanneer je een ijspilaar van pure redelijkheid bent, zoals ik altijd was geweest, zoek je natuurlijk eerst naar logische aanwijzingen voordat je tot actie overgaat. En het is net zo natuurlijk dat je geen aandacht schenkt aan het subjectieve, irrationele geneuzel en het schetterende hallelujakoor op de bodem van je brein, hoe hard en opgewonden beide ook tekeergaan onder het trillende licht van de maan. Dus restte er de nuchtere vraag welke kant ik op moest lopen. Ik keek om me heen, naar de lange, onregelmatige rij containers. Aan de linkerkant, waar LaGuerta op haar naaldhakken naartoe was gelopen, stonden vooral vrachtwagencontainers, allemaal in vrolijke kleuren geschilderd.