‘Maar…’ zei ik. Verder kwam er niets uit.
‘Helemaal waar,’ zei Brian. ‘En jij was ook heel moeilijk te vinden. Ze doen in deze staat zo moeilijk over adoptiegegevens. Maar ik heb je gevonden, broertje. Ik heb je toch gevonden, waar of niet?’ Hij klopte weer op mijn hand, een vreemd gebaar, dat ik in heel mijn leven nog niet had gezien. Aan de andere kant had ik ook nog nooit een echte broer van vlees en bloed gehad. Misschien was handje kloppen iets wat ik met mijn broer moest oefenen, of met Deborah, en op dat moment besefte ik dat ik Deborah helemaal was vergeten.
Ik keek naar de tafel, een paar meter verderop, waarop ze lag vastgeplakt.
‘Ze ligt daar goed,’ zei mijn broer. ‘Ik wilde niet zonder jou beginnen.’ Als eerste samenhangende vraag zal hij u misschien heel vreemd in de oren klinken, maar ik vroeg: ‘Hoe wist je dat ik dat zou willen?’ Wat misschien klonk alsof dat echt zo was, terwijl ik er natuurlijk niet over peinsde om Deborah open te snijden. Absoluut niet. Aan de andere kant was hier mijn grote broer en hij wilde spelen, wat natuurlijk een zeldzame mogelijkheid was. Belangrijker dan onze familieband, veel belangrijker, was het feit dat hij net zo was als ik. ‘Dat kon je onmogelijk weten,’ zei ik, op veel onzekerder toon dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. ‘Ik wist het ook niet,’ zei hij. ‘Maar ik dacht dat er een goede kans was dat het wel zo zou zijn. We hebben allebei immers hetzelfde meegemaakt?’ Zijn glimlach werd breder en hij stak zijn wijsvinger op. ‘De “traumatische gebeurtenis”, ken je die term? Heb je boeken gelezen over monsters als wij?’
‘Ja,’ zei ik. ‘En Harry, mijn adoptiefvader, wist het ook, maar hij heeft me nooit willen vertellen wat er precies gebeurd is.’
Brian gebaarde naar de kartonnen doos. ‘Ik heb je net verteld wat er gebeurd is, broertje. De kettingzaag, de lichaamsdelen die in het rond vlogen, het… het bloed…’ Hij sprak het laatste woord weer op die angstaanjagende manier uit. ‘Tweeenhalve dag hebben we in de smurrie gezeten. Nog een wonder dat we het overleefd hebben, denk je ook niet? Je zou er bijna door in God gaan geloven.’ Zijn ogen fonkelden en Deb koos dat moment om zich te bewegen en een gedempt gekreun te laten horen. Hij schonk er geen aandacht aan. ‘Ze dachten dat we jong genoeg waren om er ongeschonden uit te komen. Ik zat net iets over de grens. Maar we hebben allebei de klassieke traumatische gebeurtenis meegemaakt. De medische wetenschap is het daarover eens. Het heeft mij gemaakt tot wat ik ben… en ik dacht dat hetzelfde misschien voor jou zou opgaan.’
‘Dat is ook zo,’ zei ik. ‘Op exact dezelfde manier.’
‘Wat een geluk,’ zei hij. ‘Dan is er dus toch een familieband.’ Ik keek hem aan. Mijn broer. Dat nieuwe, totaal onbekende woord. Als ik het hardop had uitgesproken, zou ik zeker gestotterd hebben. Ik kon het onmogelijk geloven maar het was net zo absurd om het te ontkennen. Hij leek op me. We hielden van dezelfde dingen. Hij had zelfs mijn verwrongen gevoel voor humor.
‘Ik dacht alleen…’ Ik schudde mijn hoofd.
‘Ja,’ zei hij. ‘Het kost een minuutje om te wennen aan het idee dat we nu met zijn tweeen zijn, is het niet?’
‘Misschien iets langer,’ zei ik. ‘Ik weet niet of ik…’
‘O jeetje, raken we aan het twijfelen? Na wat er is gebeurd? Tweeenhalve dag hebben we daar gezeten, mannetje. Twee kleine jongetjes die tweeenhalve dag in het bloed moesten zitten.’ Ik voelde me misselijk en duizelig worden, mijn hart bonkte in mijn borstkas en mijn hoofd gonsde.
‘Nee,’ zei ik kokhalzend en ik voelde zijn hand op mijn schouder. ‘Het maakt niet uit,’ zei hij. ‘Wat uitmaakt is wat we nu gaan doen.’ ‘Gaan doen…?’ zei ik.
‘Ja, wat we nu gaan doen.’ Hij maakte een vreemd snuivend en gorgelend geluid dat vermoedelijk als gelach was bedoeld, maar misschien had hij de imitatie nog niet zo goed onder de knie als ik. ‘Ik geloof dat ik nu eigenlijk iets zou moeten zeggen als: “Hier heb ik mijn hele leven naartoe geleefd!” ’ Hij herhaalde het snuivende geluid. ‘Maar natuurlijk kunnen we daar geen van beiden het juiste gevoel bij passen. We kunnen immers niks voelen? We hebben allebei ons hele leven een rol gespeeld. We hebben langs de spelregels van het leven genavigeerd en gedaan alsof we thuishoorden in een wereld die voor mensen was bedoeld, maar zelf zijn we nooit echt mensen geweest. En altijd en eeuwig hebben we gezocht naar een manier om werkelijk iets te voelen! En gewacht, broertje, op een moment als dit! Op echt, onvervalst gevoel. Daar worden we even stil van, he?’
Dat werd ik inderdaad. Mijn hoofd tolde en ik durfde mijn ogen niet meer dicht te doen uit angst voor wat er in het duister misschien op me zou wachten. En erger nog, mijn broer zat vlak naast me, observeerde me en verlangde van me dat ik mezelf was, dat ik net zo was als hij. En om mezelf te zijn, om zijn broer te zijn en te zijn wie ik was, moest ik… moest ik… tja, wat? Als vanzelf draaiden mijn ogen Deborahs kant op. ‘Ja,’ zei hij en ik hoorde nu de kille, gelukzalige woede van de Zwarte Ruiter in zijn stem. ‘Ik wist dat je het zou bedenken,’ zei hij. ‘Maar deze keer doen we het samen.’
Ik schudde mijn hoofd, maar erg overtuigend zag het er niet uit. ‘Ik kan het niet,’ zei ik.
‘Je zult wel moeten,’ zei hij, en we hadden allebei gelijk. Ik voelde weer die vederlichte hand op mijn schouder, bijna tegelijk met het zwijgende protest van Harry, die dit nooit zou begrijpen, een gevoel dat net zo sterk was als dat van mijn broers hand, die me nu overeind trok en in de richting van de tafel duwde. Een stap, twee stappen… en Deborahs wijdopen ogen boorden zich in de mijne, maar met die andere aanwezigheid vlak achter me kon ik niet tegen haar zeggen dat ik absoluut niet van plan was om…
‘Samen,’ zei hij. ‘Nog een keer. Weg met het oude, klaar voor het nieuwe. Vooruit met de geit!’ Nog een half pasje. Deborahs ogen schreeuwden het uit maar…
Hij kwam naast me staan en hield zijn hand op. Er lagen twee glanzende voorwerpen in. ‘Een voor allen, allen voor een! Heb je De drie musketiers gelezen?’ Hij gooide een van de messen in de lucht, liet het een salto draaien, ving het op in zijn linkerhand en stak het me toe. Het flauwe licht weerkaatste op het lemmet en brandde op mijn netvlies, net als de fonkeling in Brians ogen. ‘Kom, Dexter, broertje van me. Pak aan.’ Ook zijn tanden fonkelden. ‘Het is zover.’
Deborah, in haar strakke, grijsplastic boeien, loeide een gedempt protest. Ik keek haar aan. Wat ik in haar ogen zag, was ergernis, ongeduld en ook een toenemende boosheid. Kom op, Dexter! Overwoog ik echt haar open te snijden? Maak haar onmiddellijk los en breng haar thuis. Heb je het gehoord, Dexter? Dexter? Hallo, Dexter? Ben jij het of niet?
En dat wist ik dus niet.
‘Dexter,’ zei Brian, ‘ik wil je beslissing natuurlijk niet beinvloeden, maar zodra ik hoorde dat ik een broertje had dat net zo was als ik, was dit het enige waaraan ik nog kon denken. En jij voelt precies hetzelfde. Dat kan ik op je gezicht zien.’
‘Ja,’ zei ik, zonder mijn blik los te maken van Deborahs bezorgde gezicht, ‘maar moet zij het per se zijn?’
‘Waarom niet? Wat maakt haar voor jou zo speciaal?’
Goeie vraag. Ik keek haar nog steeds aan. Ze was niet mijn zus, niet echt, en ook geen echte familie van me, helemaal niks eigenlijk. Ik was natuurlijk dol op haar, maar…
Maar wat? Waarom aarzelde ik? Natuurlijk kon ik het niet doen. Dat was ondenkbaar. Zelfs eraan denken was ondenkbaar. Niet alleen omdat het Deb was, maar tegelijkertijd ook weer wel. Op dat moment drong een heel vreemde gedachte mijn arme, afgestompte hersens binnen, een gedachte die ik er niet meer uit kon krijgen. Wat zou Harry hiervan zeggen?
En dus bleef ik aarzelend staan, want hoe graag ik ook zou willen beginnen, ik wist wat Harry ervan zou zeggen. Hij had het al een keer gezegd. Het was een onwrikbare Harry-waarheid: hak alleen de slechteriken in mootjes, Dexter, niet je zus. Maar Harry had een situatie als deze nooit kunnen voorzien. Dat kon gewoon niet. Toen Harry zijn ‘wetten’ schreef, had hij nooit kunnen vermoeden dat ik ooit voor een keuze als deze zou worden gesteld, om de kant te kiezen van Deborah — niet mijn echte zus — of om mee te doen met mijn honderd procent echte broer in een spel dat ik dolgraag wilde meespelen. En toen Harry me mijn weg in het leven wees, had hij dit nooit kunnen voorzien. Harry had nooit geweten dat ik een broer had die…