‘Vertel op, Dexter,’ drong Deborah aan. ‘Heb je vermoedens over deze zaak?’
‘Mogelijk,’ zei ik. ‘Maar daar is het nog wat vroeg voor.’
‘Kijk eens aan, Morgan,’ zei LaGuerta achter ons. We draaiden ons allebei om. ‘Ik zie dat je je hebt gekleed voor het echte politiewerk?’
Er zat iets in LaGuerta’s stem wat aankwam als een klap in je gezicht. Deborah verstrakte. ‘Inspecteur,’ zei ze, ‘hebt u al iets gevonden?’ Op een toon die aangaf dat ze het antwoord al wist.
Een aanval die doel miste. LaGuerta wuifde het weg met haar hand. ‘Ik zie alleen maar putas,’ zei ze met een strenge blik op Debs decollete, dat er in haar hoerenpakje heel prominent uitzag. ‘Alleen hoeren. Het belangrijkste op dit moment is dat we ervoor zorgen dat de pers niet te opgewonden raakt.’ Ze schudde langzaam haar hoofd alsof ze haar ogen niet kon geloven en keek toen op. ‘Met jouw behendigheid in het opheffen van de zwaartekracht moet dat te doen zijn.’ Ze knipoogde naar me en liep weg, naar de plek waar korpschef Matthews met grote waardigheid het woord richtte tot Jerry Gonzalez van Channel 7.
‘Rotwijf,’ zei Deborah.
‘Het spijt me, Deb. Wat wil je dat ik zeg? We zullen haar een poepje laten ruiken? Of moet ik me beperken tot: ik heb je toch gewaarschuwd?’
Ze keek me boos aan. ‘Godverdomme, Dexter,’ zei ze. ‘Ik wil degene zijn die deze dader vindt, echt!’
En toen ik nadacht over het feit dat er helemaal geen bloed was…
4
Die avond, na het werk, ging ik een stukje varen met mijn boot. Om afstand te nemen van Debs vragen en na te gaan wat ik voelde. Voelen. Ik en voelen. Het idee alleen al.
Ik stuurde de Whaler langzaam de vaart in en dacht aan niets, bevond me in een vredige, bijna meditatieve staat. Met een soepel gangetje voer ik langs de grote huizen, die van elkaar waren gescheiden door hoge heggen of hekken van draadgaas. Ik wekte twee boeggolven op en wierp een brede glimlach naar al mijn buren in hun tuinen, die doorliepen tot aan de waterkant. Er speelden kinderen op de keurig onderhouden gazons. Pa en ma waren aan het barbecuen, zaten in ligstoelen of poetsten het hek terwijl ze met argusogen de kinderen in de gaten hielden. Ik zwaaide naar iedereen en sommige buren zwaaiden zelfs terug. Ze kenden me, hadden me eerder voorbij zien varen, altijd opgewekt en met een hartelijk ‘hallo’ voor iedereen. Het was altijd zo’n aardige man. Altijd heel vriendelijk. Ik kan gewoon niet geloven dat hij al die vreselijke dingen heeft gedaan…
Aan het eind van de vaart draaide ik de gashendel verder open, stuurde naar het zuidoosten en zette koers naar Cape Florida. De wind in mijn gezicht en de smaak van zout water op mijn tong hielp me mijn hoofd leeg te maken, me schoon en fris te voelen. Dit was de ideale manier om goed na te denken. Deels door de vrede en rust van het water en deels door het feit dat alle andere watersportliefhebbers — geheel volgens de beste tradities van de watersport in Miami — me probeerden te overvaren. Ik vond dat heel ontspannend. Hier voelde ik me echt thuis. Dit was mijn terrein en dit waren mijn mensen.
Op het werk waren er gedurende de hele dag nieuwtjes over het sporenonderzoek binnengekomen. Rond lunchtijd wist het hele land van de moord. De hoerenmoorden waren het nieuws van de dag na de ‘misselijkmakende vondst’ bij het Cacique motel. Channel 7 was er op ronduit meesterlijke wijze in geslaagd de hysterie over de gruwelijke vondst van de lichaamsdelen in de container in beeld te brengen zonder er werkelijk iets over te zeggen. Zoals inspecteur LaGuerta nuchter had vastgesteld, ging het hier slechts om hoeren, maar toen door de pers de publieke druk begon toe te nemen, hadden het net zo goed de dochters van senatoren kunnen zijn. En dus had de politie zich overgegeven aan een strategie van defensieve manoeuvres, want men wist precies wat voor commentaar er uit die hoek te verwachten viel.
Deb was op de plaats delict gebleven totdat de korpschef begon te vrezen dat er te veel overuren geschreven zouden worden en was toen naar huis gestuurd. Om twee uur ’s middags belde ze me om te vragen wat ik had ontdekt, wat heel weinig was. In het motel waren geen sporen van betekenis gevonden en op het parkeerterrein stonden zo veel bandensporen, dat geen ervan te herkennen was. Geen vingerafdrukken en sporen op de container en evenmin op de vuilniszakken en de lichaamsdelen. Alles was brand- en brandschoon.
De enige aanwijzing van betekenis van die dag was het linkerbeen. Zoals Angel had vastgesteld, was het rechterbeen in drie keurige stukken gesneden, op de heup, de knie en de enkel. Maar het linkerbeen was dat niet. Dat was in slechts twee stukken gesneden, die later netjes waren ingepakt. Aha, had inspecteur LaGuerta, het genie, gezegd. Iemand had de moordenaar gestoord, hem verrast en aan het schrikken gemaakt waardoor hij de laatste snee niet had kunnen maken. Hij was gezien en in paniek geraakt. En ze had het hele onderzoek gericht op het vinden van die getuige.
Er was echter een probleempje met de theorie van LaGuerta. Een detail, muggenzifterij misschien, maar… het lijk was heel zorgvuldig schoongemaakt en ingepakt nadat het in stukken was gesneden. En daarna had hij alles naar de container gebracht, heel voorzichtig en blijkbaar met voldoende tijd om geen fouten te maken en geen sporen achter te laten. Of niemand had LaGuerta hierop opmerkzaam gemaakt, of — de wonderen waren de wereld nog niet uit — was het mogelijk dat niemand op het idee was gekomen? Dat kon best, want een groot deel van politiewerk is routine en het passen van details in bestaande patronen. En als een patroon helemaal nieuw is, lijkt een onderzoek soms op drie blinde mannen die met een vergrootglas een olifant zoeken.
Aangezien ik niet blind was en ook niet werd geplaagd door routine, kwam het me als veel waarschijnlijker voor dat de moordenaar gewoon ontevreden was geweest. Hij had tijd genoeg gehad om te doen wat hij wilde, maar dit was al de vijfde moord in hetzelfde patroon. Begon het hem te vervelen om de lijken alleen maar in stukken te hakken? Was onze vriend misschien op zoek naar iets nieuws, iets anders? Wilde hij nieuwe wegen gaan verkennen, zich op onbekend terrein begeven?
Ik kon zijn frustratie bijna voelen. Om zover te komen, helemaal tot het eind, tot en met het in mootjes hakken van het lijk en die als cadeautjes verpakken, en dan opeens tot het besef te komen: dit is het niet. Dit is gewoon niet genoeg. Coitus interruptus.
Het gaf hem op deze manier gewoon niet genoeg voldoening meer. Hij had behoefte aan iets anders. Hij probeerde iets uit te drukken maar had de juiste taal nog niet gevonden. In mijn persoonlijke opvatting — ik bedoel, als ik hem was — zou dit hem heel erg frustreren. En was er een grote kans dat hij verder zou gaan kijken op zoek naar een antwoord.
Binnenkort.
LaGuerta mocht naar haar getuige gaan zoeken. Die zou ze niet vinden. Het ging hier om een kil, berekenend monster dat voor mij uitermate fascinerend was. Maar wat ging ik daaraan doen, aan die fascinatie? Dat wist ik niet precies en daarom was ik een eindje gaan varen om daarover na te denken.
Een Donzi schoot met honderd kilometer per uur op twintig centimeter afstand voor mijn boeg langs. Ik zwaaide hem breed lachend na en keerde terug naar het heden. Ik naderde Stiltsville, de grotendeels verlaten verzameling paalwoningen aan de kust van Cape Florida. Ik maakte een wijde bocht, zonder precies te weten waar ik naartoe wilde, en liet mijn gedachten zo’n zelfde bocht beschrijven.
Wat moest ik doen? Ik moest dat nu beslissen, voordat ik Deborah echt ging helpen. Ik kon haar helpen deze zaak op te lossen, absoluut. Niemand kon dat beter dan ik. Er was niet eens iemand die zelfs maar in de juiste richting dacht. Maar wilde ik haar ook helpen? Wilde ik dat deze dader werd gearresteerd? Of wilde ik hem zelf opsporen en er zelf voor zorgen dat hij stopte? Of sterker nog — o, wat een tergende, verleidelijke gedachte was dat — wilde ik eigenlijk wel dat hij ophield?