Wat moest ik doen?
Rechts van me, in de schemering, zag ik Eliot Key. En zoals altijd dacht ik terug aan de keer dat ik daar kampeerde met Harry Morgan. Mijn stiefvader. De befaamde politieman.
Je bent anders dan anderen, Dexter.
Ja, Harry, dat ben ik zeker.
Maar je kunt dat anderszijn leren beheersen en het constructief leren gebruiken.
Oke, Harry, als jij dat zegt.
Hoe dan?
En hij vertelde het me.
Er bestaat geen mooiere sterrenhemel dan die van Zuid-Florida als je veertien jaar oud bent en daar kampeert met je vader. Ook als hij alleen maar je adoptiefvader is. En zelfs als de indrukwekkende aanblik van al die sterren slechts een lichte tevredenheid in je teweegbrengt, aangezien er van emoties geen sprake kan zijn. Want je voelt het niet. Dat is een deel van de reden dat je hier bent.
Het kampvuur is bijna gedoofd, de sterren schijnen erop los en je goede oude adoptiefvader heeft al enige tijd niets gezegd. Hij neemt kleine slokjes uit een ouderwetse heupflacon die hij uit een zijvak van zijn rugzak heeft gehaald. Hij doet dat een beetje onwennig, niet zoals de meeste andere politiemensen, want hij is niet echt een drinker. Maar de flacon is nu leeg en als hij ooit tegen me gaat zeggen wat hij heeft voorgenomen, is het daar nu het moment voor.
‘Je bent anders, Dexter,’ zegt hij.
Ik maak mijn blik los van de sterren. Op de zanderige open plek werpt de laatste gloed van het vuur flauwe schaduwen om zich heen. Sommige daarvan bewegen over Harry’s gezicht. Hij kijkt me op een vreemde manier aan, met een blik die ik nog niet eerder heb gezien. Vastbesloten, ongelukkig en een beetje wezenloos. ‘Wat bedoel je, papa?’
Hij wendt zijn blik af. ‘De Billups hebben me verteld dat Buddy is verdwenen,’ zegt hij.
‘Dat luidruchtige mormel. Hij blafte de hele nacht. Mama kon er niet van slapen.’
En mama had haar slaap hard nodig. Ze leed aan kanker en had niet lang meer te leven, dus ze moest veel rusten, en dat kon ze niet als dat ellendige rothondje aan de overkant dag en nacht blafte naar elk blaadje dat van de bomen viel.
‘Ik heb het graf gevonden,’ zegt Harry. ‘Er zaten nog veel meer botten in, Dexter. Niet alleen die van Buddy.’
Daar kan ik weinig op zeggen. Ik pak een handje dennennaalden, laat ze langzaam naar de grond dwarrelen en wacht tot Harry doorgaat.
‘Hoelang doe je dit al?’
Ik kijk naar Harry’s gezicht en daarna gaat mijn blik over de open plek naar het strand. Onze boot ligt daar zachtjes te deinen in de branding. Helemaal rechts zijn de lichtjes van Miami, een zachte lichtgloed. Ik weet niet precies welke kant Harry op wil, wat hij wil horen. Maar mijn adoptiefvader is een direct mens, heel recht door zee, dus de waarheid is meestal de beste optie met Harry. Want of hij weet het al, of hij is van plan het uit te zoeken.
‘Anderhalf jaar,’ zeg ik.
Harry knikt. ‘Waarom ben je ermee begonnen?’
Dat is een goede vraag, zeker voor iemand van veertien. ‘Het was gewoon zoiets als… alsof ik het moest doen,’ zeg ik tegen hem. Zelfs toen al, nog zo jong maar al een gladde prater.
‘Hoor je een stem in je hoofd?’ wil hij weten. ‘Iets of iemand die tegen je zegt wat je moet doen, en dat je het daarom doet?’
‘Eh…’ zeg ik, met de welbespraaktheid van een veertienjarige. ‘Nee, niet echt.’
‘Vertel het me maar,’ zegt Harry.
Ik wou dat de maan er was, die lekkere dikke ronde maan, iets groters om naar te kijken. Ik pak nog een handje dennennaalden en knijp ze fijn. Mijn gezicht gloeit alsof hij me vraagt hem over mijn seksdromen te vertellen. Wat op een bepaalde manier… ‘Ik, eh… je weet wel, voel iets,’ zeg ik. ‘Binnen in me. Iets wat me in de gaten houdt en me… eh, uitlacht, misschien? Maar het is niet echt een stem. Alleen…’ Weer een welbespraakt schouderophalen. Maar Harry schijnt te begrijpen wat ik bedoel.
‘En dat iets dwingt je om dingen dood te maken?’
Hoog boven ons schuift langzaam een vliegtuig voorbij. ‘Eh… nee, het dwingt me niet,’ zeg ik. ‘Maar het zorgt er wel voor dat het een goed idee lijkt.’
‘Heb je ook al eens iets anders dood willen maken? Iets wat groter is dan een hond?’
Ik probeer antwoord te geven maar er komt geen geluid uit mijn mond. Ik schraap mijn keel. ‘Ja,’ zeg ik.
‘Een mens?’
‘Niemand in het bijzonder, papa. Alleen…’ Ik haal mijn schouders weer op.
‘Waarom heb je het niet gedaan?’
‘Omdat… omdat ik dacht dat jij dat niet leuk zou vinden. Jij en mama.’
‘En dat heeft je ervan weerhouden?’
‘Eh… ja. Ik wilde niet dat je… eh, boos op me werd? Dat je… je weet wel… teleurgesteld in me zou zijn?’
Ik kijk opzij naar Harry. Hij zit me aan te kijken, naar me te staren. ‘Zijn we daarom gaan kamperen, papa? Om hierover te praten?’
‘Ja,’ zegt Harry. ‘We hebben behoefte aan duidelijkheid.’
Duidelijkheid. Ja, dat is typisch Harry, helemaal hoe hij vindt dat het leven geleefd moet worden. Duidelijkheid, overzicht en gepoetste schoenen. En zelfs toen wist ik het al, wist ik dat behoefte om af en toe iets dood te maken vroeg of laat in de weg van die duidelijkheid zou komen te staan.
‘Waarom?’ vraag ik, waarna hij me enige tijd recht blijft aankijken en ten slotte knikt wanneer hij ziet dat ik een en al aandacht ben.
‘Je bent een goeie jongen,’ zegt hij. ‘Kijk…’ Maar in plaats van door te gaan duurt het een hele tijd voordat hij weer iets zegt. Ik kijk naar de lichtjes van een schip dat ongeveer tweehonderd meter van ons strandje voorbijvaart. Boven het geronk van de motor uit hoor ik schelle Cubaanse muziek. ‘Kijk,’ zegt Harry weer, en ik kijk hem aan. Maar hij wendt zijn blik af en kijkt naar het nagloeiende vuur alsof daar de toekomst te zien is. ‘Het zit zo,’ zegt hij. Ik luister aandachtig toe. Dit zegt Harry altijd wanneer hij een waarheid van de hogere orde gaat verkondigen. Hij zei het toen hij me leerde hoe ik een boogbal moest gooien en hoe ik een bal een links effect mee moest geven. Het zit zo, zei hij toen, en dat was ook altijd zo.
‘Ik begin ouder te worden, Dexter.’ Hij wacht totdat ik protesteer maar als ik dat niet doe, knikt hij. ‘Ik geloof dat mensen de dingen anders begrijpen wanneer ze ouder worden,’ zegt hij. ‘Het is niet zozeer dat ze milder worden of dat ze in plaats van zwart-wit alleen nog de grijze tussengebieden zien, maar ik geloof echt dat ze de dingen anders gaan begrijpen. Beter gaan begrijpen.’ Hij kijkt me aan met zijn typische Harry-blik, blauwe ogen vol ongepolijste genegenheid.
‘Oke,’ zeg ik.
‘Tien jaar geleden zou ik je in een inrichting hebben laten opsluiten,’ zegt hij en ik knipper met mijn ogen van schrik. Ik voel me bijna gekwetst, hoewel ik er zelf ook aan heb gedacht. ‘Maar nu weet ik wel beter,’ zegt hij. ‘Ik weet hoe je bent en ik weet dat je een goeie jongen bent.’
‘Nee,’ zeg ik, heel zacht en zwak, maar Harry heeft het gehoord.
‘Jawel,’ zegt hij vol overtuiging. ‘Je bent een goeie jongen, Dex, dat weet ik. Ik weet het.’ Bijna alsof hij het tegen zichzelf heeft, misschien voor het effect, en dan kijkt hij me recht aan. ‘Anders had het je niets kunnen schelen hoe ik erover dacht, of hoe mama erover dacht. Dan had je het gewoon gedaan. Je kunt er niets aan doen, dat weet ik. Omdat…’ Hij zwijgt en blijft me even aankijken. Ik begin me onbehaaglijk te voelen. ‘Wat herinner je je van vroeger?’ vraagt hij. ‘Je weet wel, van voordat je bij ons kwam?’
Die vraag doet nog steeds pijn, hoewel ik niet precies weet waarom. Ik was pas vier. ‘Niks,’ zeg ik.
‘Mooi zo,’ zegt hij. ‘Niemand hoort dat soort dingen te onthouden.’ En zolang als hij zal leven is dit het enige wat hij er ooit over zal zeggen. ‘Maar ook al herinner je je niks, Dex, het heeft toch iets met je gedaan. Het heeft je gemaakt tot wat je nu bent. Ik heb er met een paar mensen over gepraat.’ En totaal onverwacht werpt hij me een half, bijna verlegen Harry-glimlachje toe. ‘Ik heb dit verwacht. Wat jou is overkomen toen je klein was, heeft je gevormd tot wat je nu bent. Ik heb geprobeerd het glad te strijken maar…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Het was te sterk en te veel. Het heeft je in een te vroeg stadium te pakken gekregen en dat krijg je er niet zomaar weer uit. Het zorgt ervoor dat je wilt moorden. En daar kun jij niets aan doen. Je kunt dat niet veranderen. Maar…’ zegt hij, en dan wendt hij zijn blik weer af, kijkt hij naar iets wat ik niet kan zien. ‘Maar je kunt het wel sturen. Je kunt het beheersen. Je kunt kiezen…’ Hij koos zijn woorden nu heel zorgvuldig, zorgvuldiger dan ik ooit had meegemaakt. ‘… kiezen wat… of wie je vermoordt.’ Daarna wierp hij me een glimlach toe die heel anders dan anders was, heel vaag en zo droog als de as van het vuur dat bijna gedoofd was. ‘Er zijn genoeg mensen die het verdienen, Dex…’