Выбрать главу

Veel trek had hij niet, toen hij de eetzaal binnenliep om te gaan ontbijten. Maar hij wist toch een paar vers gebakken broodjes met bramenjam weg te werken. En halverwege zijn tweede kop koffie had hij zijn zenuwen bijna weer in bedwang. Omdat hij geen behoefte aan gezelschap had, was hij alleen aan het uiteinde van een van de lange tafels gaan zitten, een eindje van de anderen vandaan, die in groepjes zachtjes zaten te praten terwijl ze hun ontbijt verorberden. Daar werd hij aangesproken door een page.

‘Speelman?’ vroeg de page tamelijk hooghartig. Hij was oud, voor een page. Waarschijnlijk ergens begin veertig — dat betekende dat hij zijn heer en meester nooit echt had kunnen behagen. De meeste jongens die hun carrière als page in het kasteel begonnen, maakten op een gegeven moment wel promotie; ze kregen een stuk land of werden de rechterhand van een van de ambachtsmeesters. Zo niet, dan waren ze meestal lui, lastig of dom. Of alledrie. In dit geval waarschijnlijk het laatste, besloot Will, na het horen van de volgende woorden van de man:

‘Bij heer Orman melden, om tien uur.’ En daarmee draaide de man zich om en liep weer weg.

Even moest Will zich bedwingen om de man niet terug te roepen en hem bestraffend toe te spreken om zijn slechte manieren. Will was per slot een Grijze Jager, en hij was gewend dat mensen hem met respect behandelden.

Maar ineens besefte hij dat hij hier helemaal geen Grijze Jager was. Hij was maar een speelman. Waarschijnlijk, dacht Will, had de onbeschofte manier waarop hun baas omging met minstrelen de bedienden op verkeerde ideeën gebracht. Hij haalde zijn schouders op en besloot er verder geen aandacht aan te schenken.

In de eetzaal stond een waterklok en hij zag dat hij nog een uur had voordat hij bij de kasteelheer verwacht werd. Even vroeg hij zich af waarom de man hem wilde spreken. Zou het iets te maken hebben met wat hem gisterenavond laat was overkomen? Nee, dat was niet erg waarschijnlijk. Orman zou hem wel willen spreken over die scène gisteren met Keren. Hoe meer Will erover nadacht, hoe overtuigder hij raakte dat het daarom moest gaan. Orman was voor alle aanwezigen vernederd, eigenlijk. Waarschijnlijk wilde hij zich op iemand wreken, en het lag voor de hand dat hij daar Will voor uitkoos. Ach, dat moet dan maar, dacht Will filosofisch. Hij kon er toch niets aan veranderen, dus waarom zou hij er zich van tevoren druk over maken? Eens te meer besefte hij dat hij op zijn tellen moest passen hier. Het had geen zin om ruzie te maken met de kasteelheer, hoe onaangenaam die man ook was of deed.

Will bracht het uurtje door in de bibliotheek van het kasteel, in een van de hoektorens. Hij zocht tussen de stoffige boeken en rollen naar plaatselijke verhalen over vroeger, vooral over de Donkere Ridder, en tegelijk naar boeken over heksen en tovenaars. Helaas vond hij niets, niet over de ridder en niet over tovenarij. Alles wat hij vond was één dun boekje over toverkunsten, al zag hij dat er wel een paar lege plekken waren op die plank. En in de geschiedenisboeken die er waren stond niets over een Donkere Ridder.

Nog boos op zichzelf vanwege de avond tevoren, toen hij als een bang meisje op de verschijnselen gereageerd had, ging hij ten slotte op weg naar de vertrekken van de kasteelheer, op de vierde verdieping van de donjon.

De secretaris van Orman, een kleine kale man, afgezien van twee plukken wit haar boven zijn oren, keek op toen Will zijn kantoortje binnen kwam lopen. Hij deed Will denken aan een kale eekhoorn. Zijn hoofd ging de hele tijd heen en weer alsof hij Will daardoor beter kon zien.

‘Heer Orman wil me blijkbaar graag spreken,’ zei Will kortaf. Hij zag niet in waarom hij zich eerst aan deze man zou moeten voorstellen.

‘Aha, jawel, de speelman, is het niet? Kom maar mee, heer Orman heeft nu wel even tijd.’

De man stond op vanachter een tafel, die helemaal bedolven was onder stapels papier, half afgerolde documenten en dikke kasboeken. Hij klopte op de zware deur die blijkbaar naar de vertrekken van de edelman leidde. Vanachter de deur hoorde Will de hoge, nasale stem.

‘Binnen!’

De man gebaarde Will hem te volgen, opende de deur en ging hem voor. Orman stond bij het raam en keek naar de binnenplaats diep onder hem. De kamer was fors, en zelfs nu het dag was brandden er kaarsen en olielampen, die her en der op strategische plekken waren neergezet. In een hoek brandde een open haard, en de muren waren bedekt met boekenplanken en donkere kasten. Een van die kasten stond open, en Will kon een hele verzameling opgerolde documenten zien liggen. Ormans reputatie was die van een geleerde, wist Will, en deze kamer paste daar in elk geval goed bij.

‘De speelman, heer,’ zei de secretaris, op Will wijzend.

Orman draaide zich om van het raam en keek Will een paar tellen onderzoekend aan voordat hij antwoordde. ‘Dank je, Xander, je kunt wel gaan,’ zei hij toen. De man boog beleefd en liep de kamer uit, waarna hij de deur zachtjes achter zich sloot.

Orman bleef zonder met zijn ogen te knipperen naar Will staan kijken en ging toen zitten aan een tafel naast het raam. Er stonden nog twee stoelen aan die tafel, naar de man maakte geen aanstalten om Will te vragen plaats te nemen. Dus bleef hij maar staan. Hij voelde hoe hij langzaam vanuit zijn hals en nek begon te blozen, terwijl de man hem zo arrogant bestudeerde. Hij dwong zichzelf kalm te blijven en keek bewust een andere kant op. Zijn ogen dwaalden nieuwsgierig de hele kamer rond, langs de stapels opengeslagen boeken en de papieren op het gigantische bureau dat tegen een van de binnenmuren stond.

‘Mijn neef Keren heeft geen beste invloed hier,’ zei Orman ten slotte. ‘Het lijkt me verstandig als je daar in de toekomst aan zou willen denken.’

Will antwoordde met een lichte buiging. Hij had het dus juist gehad. Orman verwachtte blijkbaar verder geen antwoord, want hij ging gewoon verder.

‘Het is heel gemakkelijk om de populaire kerel uit te hangen als je geen echte verantwoordelijkheden hebt. Er zijn er genoeg in het kasteel die graag zouden zien dat Keren hier de baas was…’ Hij aarzelde even, en Will kreeg bijna het idee dat de man nu wel een antwoord verwachtte. Maar hij zei niets.

‘Maar dat is hij niet!’ ging Orman verder. ‘Ik ben hier de baas. En niemand anders. Is dat begrepen?’

Deze laatste woorden kwamen eruit met een venijn en een heftigheid waar Will bijna van schrok. Hij keek de man recht in zijn boze ogen en boog nogmaals, dieper nu.

‘Natuurlijk, heer,’ antwoordde hij toen.

Orman knikte een paar keer, stond op van zijn stoel en begon door het vertrek te ijsberen. ‘Dus denk in het vervolg aan je manieren, speelman. Ik sta erop dat men mij tegemoet treedt met al het respect dat mijn positie vereist. Misschien ben ik alleen tijdelijk de heer van dit kasteel — maar ik zal niet tolereren dat mijn gezag ondermijnd wordt. Niet door jou, en niet door Keren. Begrepen?’

‘Jazeker, heer Orman,’ zei Will kalm. Ergens begreep hij het niet. Ondanks al die woede leek de man bijna te smeken om respect en erkenning.

Orman bleef staan en haalde diep adem. ‘Goed. Dat gezegd hebbende besef ik dat het jou niet te verwijten valt dat je misschien niet voldoet aan de hoge eisen die ik aan een muzikant stel. Meezingers en volkliedjes, best, maar ze kunnen de klassieken niet vervangen. Die platte deuntjes met stomme teksten, daarmee hou je de gewone man maar dom. En ik ben van mening dat het de plicht van een artiest is om de mensen te verheffen uit hun armzaligheid. Om hun blik te verruimen. Om hen kennis te laten maken met een wereld buiten hun beperkte horizon!’

Hij zweeg en keek Will aan. Daarna schudde hij mistroostig het hoofd. Het leek alsof de man een inschatting had gemaakt van Wills vermogen om mensen te verheffen en dat hij niet blij was met zijn conclusies.

Will boog weer diep. ‘Het spijt me dat ik niet meer ben dan een eenvoudige grappen- en grollenmaker, heer,’ zei hij.

Orman knikte zuur. ‘Met de nadruk op eenvoudig, vrees ik,’ bitste hij.