Выбрать главу

Met tegenzin moest Will haar gelijk geven. Zijn training en opleiding hadden hem ook geleerd dat, als je je op vijandelijk terrein wilde begeven, het beter was tevoren zoveel mogelijk informatie te verzamelen. Alyss zag de boosheid uit zijn ogen verdwijnen en liet zijn arm los. Ze glimlachte naar hem.

‘En nu mag je me een lift terug geven naar de rand van het bos.’

‘Je hebt ook gelijk natuurlijk,’ zei hij terwijl hij op Treks rug klom. Hij boog zich voorover om haar een handje te helpen. ‘Maar ik wil wel iemand laten boeten, voor alle angsten die ik heb uitgestaan.’

Alyss sloeg haar armen weer om zijn middel en gaf hem een geruststellend kneepje. ‘Dat neem ik je ook helemaal niet kwalijk,’ zei ze. ‘En je krijgt je kans heus nog wel.’ Even zweeg ze terwijl ze door het bos reden, af en toe diep vooroverbuigend om takken te ontwijken. Toen begon ze weer.

‘Weet je, misschien is het niet onverstandig wanneer jij een rapport schrijft en dat vast naar Halt en Crowley stuurt. Misschien hebben zij nog suggesties. We gebruiken gewoon een van de postduiven.’

De diplomatieke dienst, wist Will, maakte vaak gebruik van getrainde duiven om boodschappen naar huis te sturen. Die vogels vlogen immers altijd terug naar hun nest, waar ze ook los gelaten werden. Niemand wist hoe die dieren daarin slaagden, maar ze waren onbetaalbaar als het ging om communicatie met het thuisfront. Alyss ging intussen verder.

‘Er wordt op mij gelet, dus ik moet terug naar het kasteel. Maar jij kunt wel even wachten en dan contact leggen met de duivenman.’

Will knikte. Er was genoeg te vertellen aan zijn bazen — zelfs al hadden ze nog geen definitieve conclusies getrokken.

‘Maar hoe weet ik wie die man is?’ vroeg hij.

‘O, maak je maar niet druk, hij zal jou herkennen. Als je hem tegenkomt zal hij zich bekendmaken.’

Ze waren weer teruggekomen aan de rand van het Grimsdalwoud. Will gaf zijn paardje de sporen en het beestje ging in galop verder. Toen ze bij het bosje kwamen waar Will Alyss opgepikt had, liet zij zich van het paard glijden en keek nerveus om zich heen. Er was nog geen spoor van haar gevolg te bekennen, en dat betekende dat ook de mannen die hen achtervolgden nog niet gearriveerd waren.

‘Zorg jij nou maar dat ze je niet zien,’ zei Alyss en Will knikte. Hij leidde Trek dieper de schaduwen onder de bomen in. De hond volgde hen en ging plat in het gras liggen. Vanwaar hij stond kon Will de bocht in de weg goed zien, zo’n honderd meter verderop. Hij zag nu ook de eerste ruiter van Alyss’ gevolg die bocht om komen rijden.

‘Daar heb je ze al!’ zei hij zachtjes en Alyss holde snel naar een bijzonder dicht stuk struikgewas. Ze knoopte de cape los en trok de tuniek over haar hoofd. Daaronder droeg ze alleen een hemdje, en Will keek snel de andere kant op toen hij een glimp van blote schouders en een hals zag. Hij hoorde gehaast geritsel en toen zei Alyss: ‘Je mag je ogen weer opendoen!’ Het klonk alsof ze het allemaal nogal grappig vond.

Ze had een lang wit kleed aangetrokken over de strakke broek en de rijlaarzen. Mantel, tuniek, riem en dolkmes lagen samengebonden op de grond. Will keek de weg af. De vier ruiters die om het paard met de pop reden waren bijna bij hen. Vanuit de bosjes gaf Alyss hun een teken. Ze draaide zich om en zwaaide met een medeplichtige grijns naar Will.

‘Tot straks in het kasteel!’ zei ze. En toen ontstond er een blijkbaar zorgvuldig gerepeteerde verwarring. De mannen bleven staan en reden elkaar in de weg, terwijl een van hen de riemen van de namaak-Gwendolyn losmaakte. Voordat de pop op de grond viel was Alyss al in het zadel gesprongen, en terwijl een van de anderen de pop weggriste en leek op te vouwen, reed de hele groep weer verder alsof er niets gebeurd was.

Will wachtte bewegingloos tussen de bomen, terwijl zij uit het zicht verdwenen. Ze waren net niet meer te zien toen Trek met zijn oren wapperde en de hond kort gromde.

‘Stil nou!’ waarschuwde Will. En daar kwamen twee soldaten de bocht om gereden, ze gingen in de stijgbeugels staan met hun hand boven de ogen om te zien of ze niet te dichtbij gekomen waren. Will bleef stil waar hij was terwijl zij langs zijn schuilplaats reden. Hij gaf hun een paar minuten voorsprong en reed toen naar het zuiden, op zoek naar Alyss’ duivenmelker.

HOOFDSTUK 24

Will gaf die avond een voorstelling in de barak van de soldaten.

Het was de gewoonte dat een speelman voor alle bewoners van een kasteel als Macindaw een optreden verzorgde. Als hij elke avond alleen in de grote zaal zou spelen, zou het publiek daar snel uitgekeken raken op zijn repertoire. Bovendien bleken soldaten, gelegerd in een afgelegen grenspost als deze hier, vaak bijzonder gul met fooien. Ze konden hun soldij in deze uithoek van het rijk toch maar nauwelijks uitgeven. Daarom kon een speelman erop rekenen dat zijn beurs flink gespekt werd, als hij tenminste in staat bleek om ook een militair publiek enthousiast te maken.

En al mocht een rondreizend artiest erop rekenen dat de kasteelheer hem aan het eind van zijn verblijf een klein bedrag in klinkende munt zou meegeven, het grootste deel van zijn beloning bestond toch altijd uit de kost en inwoning. Verder was contant geld alleen te verwachten van het plaatselijk regiment of de plaatselijke kroeg, als die er al was.

Maar naast al deze goede redenen had Will er nog een, om die avond het gezelschap van de soldaten op te zoeken. Hij wilde de mannen aan het praten krijgen en alle roddels en praatjes horen over het akelige Grimsdalwoud en het zwarte ven. En, wist hij, niets maakte de tongen zo los als een avond vol muziek en drank.

Iedereen in het kasteel had Will intussen al wel eens gezien en gehoord, dus waren de mensen niet meer zo op hun hoede als hij in de buurt kwam. De soldaten waren ook minder bang dan de dorpelingen, die ’s avonds door de donkere nacht naar huis moesten lopen vanuit de Gebroken Fles, terug naar hun eenzame en kwetsbare huizen en boerderijen. De soldaten hadden hun wapens, en ze sliepen achter de dikke muren van het kasteel. Alleen daarom al zouden zij minder moeite hebben met praten over de vreemde gebeurtenissen.

Will werd vrolijk verwelkomd toen hij zich meldde — en nog enthousiaster toen de mannen zagen dat hij een flinke fles appelbrandewijn had meegebracht. Wills repertoire van meezingers en volksliedjes was precies wat de soldaten wilden horen. Hij zong bovendien een paar extra gewaagde nummers, die Berrigan hem voor dit soort gelegenheden en publiek had geleerd; zoals ‘De dochter van de keukenmeid’ en een minder nette versie van ‘De roemruchte ridder’, waarin de held zijn broek verloor.

Aan het eind van de avond waren er nog vijf soldaten over, die met Will en een glaasje rond het haardvuur zaten te kijken naar de laatste vlammen. Will had zijn mandola weggelegd. Hij had genoeg gezongen, dat waren de mannen met hem eens. Ze hadden genoten van de afleiding en Will merkte weer hoe gemakkelijk de mannen hem als een van hen accepteerden nadat hij een uurtje voor hen opgetreden had. Alsof ze hem al hun hele leven kenden!

Het gesprek was typisch voor verveelde soldaten. Ze klaagden over het tekort aan leuke meisjes, en over hoe saai het leven in zo’n kasteel aan de grens wel niet was, zeker ’s winters, als de wegen door sneeuw onbegaanbaar waren geworden. Maar naast de verveling klonk toch ook een zekere angst door in hun klaagzangen. Niemand kon voorspellen wanneer die Scoti weer eens een uitval zouden doen naar het zuiden, en dan had je natuurlijk nog het mysterie van de ziekte van de kasteelheer. Na een beetje aansporing van Will bleek al snel dat ze voor zijn zoon Orman niet veel respect konden opbrengen.

‘Hij is geen soldaat,’ zei een van de mannen met duidelijke afkeer. ‘Ik vraag me af of hij wel eens een zwaard heeft vastgehad, laat staan gebruikt!’