Выбрать главу

‘Nee, het is al goed, ga nu maar.’ Orman fluisterde bijna maar het was duidelijk dat hij geërgerd was. Hij heeft echt ergens pijn, dacht Will. Hij hoorde hoe achter zich de soldaat in de houding sprong en daarna het geklik van zijn laarzen terwijl de man naar buiten liep. Hij aarzelde bij de deur en wist nog steeds niet zeker wat hem te doen stond.

‘Ik sta meteen buiten de deur, heer,’ zei hij. En hij voegde eraan toe: ‘Met mijn mannen, natuurlijk.’

‘Jaja, doe dat maar als je dat wilt,’ zei Orman. De deur viel achter de sergeant-majoor in het slot. Orman kwam moeizaam overeind, al zijn gewicht op één been. Will zag dat de man zijn linkerarm dicht tegen zich aan hield, bijna alsof hij een paar gebroken ribben had. Zijn gezicht verraadde pijn terwijl hij om de tafel strompelde en voor Will bleef staan. Zijn ademhaling ging met horten en stoten, alsof zelfs die kleine wandeling hem te veel was.

Will liep op hem af. ‘Heer Orman, is alles goed met u?’ vroeg hij, maar Orman stak zijn hand op om hem tegen te houden.

‘Nee. Zoals je ziet is niet alles goed met me. Maar daar kun jij niet veel aan doen.’

‘Bent u gewond?’ vroeg Will. ‘Kan ik misschien een dokter laten komen?’

Maar weer schudde Orman van nee, en zijn lippen vertrokken zich in een grimas. ‘Ik vrees dat geen heelmeester in dit kasteel iets aan mijn kwaal kan doen,’ zei hij. ‘Nee. Ik moet een ander soort hulp zien te krijgen.’ Hij wachtte even en terwijl hij Will strak aankeek zei hij: ‘Ik heb eerder behoefte aan de hulp van een Grijze Jager.’

HOOFDSTUK 26

Even bleef het doodstil in het vertrek. Will was sprakeloos. Dat was wel het allerlaatste dat hij van Orman verwacht had. Hij wist dat zijn reactie te laat kwam, maar met de moed der wanhoop besloot hij te bluffen.

‘Een Grijze Jager, heer Orman?’ zei hij. ‘Waarom denkt u dat ik daar iets van zou weten? Ik, een eenvoudige speelman!’ En hij forceerde een lachje als om zichzelf helemaal weg te cijferen. ‘En zoals u niet naliet mij meer dan eens onder de neus te wrijven, niet eens zo’n beste ook nog.’

Orman maakte een gebaar van stel-je-niet-aan en liet zich kreunend op een van de rechte stoelen voor zijn bureau zakken.

‘Verspil je adem niet. Daar heb ik althans de kracht niet meer voor. Luister, ik moet hulp krijgen en snel ook. Ze hebben me uiteindelijk toch te pakken gekregen, net als eerder mijn vader. Zoals je kunt zien ben ik ziek, en het zal niet lang meer duren of ik raak ook buiten bewustzijn en dan is er niets meer wat hen tegen kan houden.’

‘Wie zijn “hen” dan?’ vroeg Will.

Orman kreunde weer, hij greep naar zijn zij en buik en boog bijna dubbel terwijl een pijnscheut door hem heen trok. Will zag dat de man begon te zweten — het was duidelijk dat het hem inderdaad heel slecht ging.

‘Keren natuurlijk!’ zei de man naar adem snakkend. ‘Wie denk je anders? Hij heeft ook mijn vader ziek gemaakt. Hij wil het kasteel van ons stelen!’

‘Keren?’ herhaalde Will. ‘Maar…’ Hij aarzelde en Orman, die weer wat bij krachten leek te komen nu de pijnscheut voorbij was, ging boos verder:

‘O ja hoor, natuurlijk. Hij heeft ook jou al in weten te palmen, net als iedereen. Ik veronderstel dat jij dacht dat ík het was die achter dat plan zat om mijn vader uit de weg te ruimen?’ Hij keek Will aan om te zien of hij gelijk had. ‘Zie je wel,’ zei hij, toen hij de onuitgesproken beschuldiging in de ogen van de jongeman tegenover hem zag. ‘De meeste mensen denken dat. Het is zo gemakkelijk om dat te denken van een man die toch niemand aardig vind, of niet soms?’

Will wist niets te antwoorden. Nu hij erover nadacht was dat inderdaad hoe hij tot zijn vermoedens gekomen was. Hij vond Orman niet aardig, en dus had hij maar besloten dat de man niet te vertrouwen was. Kerens open en vriendelijke manier van doen daarentegen had ervoor gezorgd dat hij de man meteen als bondgenoot was gaan zien. Maar ja, ook nu had hij niet meer dan Ormans woord, dat de zaken anders zouden liggen…

De bleke man ging verder: ‘En jij — je mag van alles zijn, maar volgens mij ben je geen speelman.’ Hij stak een hand op om Will de mond te snoeren. ‘Je hebt best enig talent, neem ik aan, alhoewel ik die muziek van je niet kan waarderen. Maar gisteren of eergisteren, toen we ons gesprekje hadden, toen heb je jezelf verraden.’

‘Verraden?’ Will dacht terug aan het gesprek dat hij met Orman had gehad, net voor Alyss aan was gekomen.

‘Ik vroeg naar je mandola, weet je nog? En ik vroeg of het een Gilperon was.’

‘Ja…?’ zei Will langzaam. Hij vroeg zich af waar de man heen wilde. Hij wist nog goed dat hij even de kluts kwijt was toen de man hem die vraag stelde, terwijl hij probeerde te verbergen dat hij nog nooit gehoord had van een meester-luitbouwer met de naam Gilperon. ‘Maar ik was gewoon zijn naam even vergeten, heer Orman!’

‘Beste kerel,’ zei Orman droogjes, ‘er is helemaal geen Gilperon. Hij heet Gilet. Elke echte minstreel zou dat geweten hebben.’

Will deed even zijn ogen dicht. Hij was boos. Orman had een oude truc met hem uitgehaald, en die had gewerkt ook. Blijven ontkennen had geen zin meer.

Orman ging meedogenloos verder. ‘Dus toen ben ik eens naar je paard gaan kijken. En dat lijkt wel erg veel op dat ras dat Jagers altijd berijden. Bovendien is het beest beter getraind dan een gewoon paard. En dan is er nog je kleding — zelfs die verraadt je als je eenmaal op het spoor bent.’ Hij wees op de vrolijk gevlekte mantel die Will omhad. ‘Die lijkt wel heel erg op die camouflagecape die jullie Grijze Jagers anders altijd dragen. Met andere kleuren natuurlijk, maar in een besneeuwd winterlandschap zoals wij dat hier elk jaar mogen genieten, is zwart en wit natuurlijk ideaal. Ik neem aan dat jij buiten het kasteel in een tel onzichtbaar kunt verdwijnen, als je dat zou willen.’

‘Een fascinerende theorie, heer Orman,’ zei Will. ‘Maar ik vrees dat het om een ongelukkige samenloop van omstandigheden gaat.’ Hij zag even een woedende blik in de ogen van de man voordat die antwoordde.

‘Ik had graag dat je mijn kostbare tijd niet verspilde. Veel tijd heb ik namelijk niet meer. Ze hebben me weten te vergiftigen, net als ze met mijn vader gedaan hebben. De pijn wordt steeds erger, en over een paar uur ben ik bewusteloos. En dan hebben ze alles wat ze willen. Je moet me hier weg zien te krijgen.’

‘U wilt weg? Uit het kasteel?’ zei Will verbaasd. Dat was opnieuw het laatste wat hij verwacht had.

‘Ik moet hier weg, begrijp je dat dan niet?’ smeekte Orman wanhopig. ‘Ik heb de afgelopen weken geprobeerd om hen tegen te houden, maar langzaam maar zeker zijn ze overal geïnfiltreerd. Keren rekruteert zijn eigen legertje, en zorgt dat mensen die loyaal aan mij zijn de benen nemen. Ik heb nog maar een man of tien over die ik kan vertrouwen — en hij heeft er al meer die hém zullen dienen.’

Weer werd Orman getroffen door een pijnscheut en kreunend boog hij zich voorover. Even kon hij niet eens meer praten, maar toen ging hij door, met een klein stemmetje. ‘Keren wil het kasteel overnemen. Hij is wel familie, maar een bastaard, een onwettige zoon, dus erven kan hij wel vergeten. Ik verdenk hem er overigens van dat hij een overeenkomst heeft gesloten met een krijgsheer van de Scoti, om het hele graafschap aan hem over te dragen, als Keren het kasteel maar mag houden. En als ik gelijk heb stromen de Scoti straks, als de sneeuw weer gesmolten is, over de pas en bezetten de hele streek. Zonder Macindaw om hun aanvoerlijnen te bedreigen zullen ze Noordam aanvallen en voor je het weet is het hele leen bezet. Wil je dat soms?’ voegde hij er op bittere toon aan toe. Hij zag Will aarzelen en vertelde verder.

‘Zodra Keren mij en mijn vader in zijn macht heeft zal hij geen moment aarzelen. Hij zal ons doden en de zaak overnemen. Natuurlijk niet openlijk — daar is hij niet machtig genoeg voor, daar komt hij zelfs niet mee weg. Maar daarom maakt hij slim gebruik van die oude legende van de tovenaar, de magiër van Macindaw. Eerst heeft hij mijn vader vergiftigd, hij houdt hem bewusteloos, en dat probeert hij nu ook met mij te doen. En als wij dan allebei zogenaamd doodgaan door die vloek van de tovenaar, dan staat niets hem meer in de weg. En niemand zal zich verzetten ook, want hij is per slot het enig overgebleven familielid.