Выбрать главу

Max kwam de kamer binnen en schonk twee glazen wijn in. Alyss klepte maar door, maar ze zag dat Keren haar intussen bestudeerde. Toen ze eindelijk even stopte omdat ze anders buiten adem geraakt was, zei hij:

‘Wat ik me afvroeg, vrouwe Gwendolyn, heeft u soms een uur of wat geleden enig rumoer gehoord?’

Ze sperde haar ogen zo wijd mogelijk open, alsof ze zich verbaasde over zijn helderziendheid.

‘Nu u het zegt, inderdaad! Allerlei rumoer, nu u erover begint. Er klonk het geroffel van paardenhoefjes, mannen riepen naar elkaar. Ik dacht nog, nou nou wat een druktemakers! Mijn knecht Max vertelde me dat er ook nog iemand gewond is geraakt. Is dat waar?’

‘Helaas wel, ja. Maar men zegt dat hij er wel weer bovenop komt.’

Alyss leunde voorover, haar ellebogen tussen haar knietjes geklemd, alsof ze stierf van nieuwsgierigheid. ‘Nu, vertel dan, heer Keren, wat was er aan de hand? Waren het boeven? Rovers? Opstandelingen?’

Keren schudde vol treurnis het hoofd. ‘Erger, mevrouw. Veel erger vrees ik. Ik ben bang dat het landverraders waren.’

Alyss leunde achterover, haar mond in een perfecte O van verbazing. Even overwoog zij haar werkelijke identiteit en functie te onthullen. Hij leek immers in alles een betrouwbare kerel, en ze wist dat Will op het punt gestaan had om hem in vertrouwen te nemen. Maar haar instinct redde haar.

‘Verraders? Hier op Macindaw? Wat akelig! Zijn we in gevaar dan?’ De laatste woorden sprak ze met angst in haar ogen.

Keren haastte zich om haar gerust te stellen. ‘Nee nee, het is compleet veilig hier, wees maar niet bang. We hebben alles onder controle. Maar ik vrees wel dat er iets belangwekkends gebeurd is.’ Hij wachtte even en dat deed Gwendolyn dus ook, ogen én mond wijd opengesperd. Even was ze bang dat, als hij niet snel verder zou gaan, haar mond en ogen voor eeuwig zo onbenullig open zouden blijven staan.

‘Heer Orman, de kasteelheer en bevelhebber van de grenstroepen hier, als plaatsvervanger van zijn vader, is ontmaskerd als landverrader!’

‘Wat zegt u nu? Heer Orman? Het is niet waar!’

Keren knikte bedrukt. ‘Blijkbaar, mevrouw, heeft hij het snode plan opgevat om het kasteel over te dragen aan een leger van de Scoti, en nog wel vóór de lente. En die speelman, die Barton, die zat ook in het complot.’

‘Nee! Maar dat kan niet…’ begon Alyss voor ze het in de gaten had.

Maar Keren onderbrak haar. ‘Ik ben bang dat het wél zo is, mevrouw,’ zei hij. ‘Blijkbaar is hij een van de boodschappers tussen de Scoti en heer Orman. En dat duurt al een paar weken — het was al bezig voordat hij hier zijn gezicht liet zien.’

Alyss sloot haar mond. Bijna had ze Keren verteld dat Will een Grijze Jager was, met de opdracht om na te gaan wat voor vreemde zaken zich hier in dit verre leen afspeelden. Maar het feit dat de man tegenover haar zulke duidelijke leugens vertelde hield haar tegen.

Wat hij over Orman zei, dat had ze nog kunnen geloven. Best mogelijk dat die vreemde plaatsvervanger een deal had gesloten met de Scoti. Maar waarom in ’s hemelsnaam zou die Keren liegen over de rol van Will in het geheel? Ze besefte dat Keren stond te wachten op een reactie van haar kant.

‘Maar hij zong zo aardig,’ zei ze beteuterd. Dat, dacht ze, was het soort domme reacties dat Gwendolyn zou geven.

Kerens ene wenkbrauw kwam omhoog. Blijkbaar vond hij hetzelfde. ‘Misschien… maar hij is toch een spion en een verrader.’

‘Nu, dank u, heer Keren, dat u me gewaarschuwd heeft voor die boef. Wat vreselijk nou. Afschuwelijk. Wat zal mijn verloofde, heer Farrel, schrikken als hij hoort hoe gevaarlijk dit oponthoud voor me geworden is!’

Keren maakte een hoffelijke buiging. ‘Ik verzeker u, vrouwe Gwendolyn, dat u geen gevaar loopt. Gelukkig hebben we de snode plannen op tijd ontdekt. Mijn enige zorg is dat de verraders hebben weten te ontkomen. Daarom kwam ik u maar even waarschuwen, en vertellen wat er aan de hand was. Ik wist zeker dat u zich zorgen maakte over die herrie op de binnenplaats.’

‘Nu, dat deed ik inderdaad, heer Keren, eventjes dan. Ik dank u oprecht dat u aan me dacht. Ik ben blij dat ik me veilig weet, beschermd door zo een dappere en attente ridder. Ik zal…’

Ze werd ruw onderbroken door een klop op de deur.

‘Binnen,’ riep Keren.

Dat was niet erg beleefd van hem, dacht Alyss, alsof hij de baas was in dit vertrek. Dat klopte niet helemaal met het beeld van de attente ridder dat hij zo-even had gepresenteerd. Ze begon die heer Keren te wantrouwen.

De deurklink rammelde en de deur werd nogal ruw open gegooid. Een man kwam binnenstrompelen. Ze zag dat zijn rechterbeen in het verband zat. Blijkbaar zocht hij heer Keren, want toen hij hem zag begon hij meteen zijn verhaal.

‘Ze zijn ontsnapt, moge de duivel hen halen. Ze zijn recht dat verdomde woud in gereden.’ Hij wendde zich naar Alyss, die een schok van herkenning niet kon verbergen.

Daar stond John Buttel.

HOOFDSTUK 32

Het duurde wel een uur voordat Malkallam weer naar buiten kwam. Will was zelfs half in slaap gevallen, daar op dat bankje in de avondzon. Hij schrok overeind toen de klink van de deur naast hem ineens rammelde en de schriele man de veranda op kwam gelopen. Malkallam glimlachte toen hij de vraag in Wills ogen las.

‘Dat komt weer goed, hoor!’ zei hij. ‘Al is het een geluk dat jullie niet langer gewacht hebben. Ik weet niet of hij het anders gehaald had. Zijn bediende zit nog bij hem,’ voegde hij eraan toe.

Will knikte. Hij had niet anders verwacht dan dat Xander aan de zijde van zijn heer zou blijven tot deze er weer helemaal bovenop was. ‘Dus ze hadden hem inderdaad iets gegeven?’

Malkallam knikte. ‘Vergif, om precies te zijn. Een heel gemeen goedje, dat corocore heet. Het is niet erg bekend — je zal het in geen enkel gewoon boek over kruiden en vergiften vinden. En het werkt pas na een week of zo, dus waarschijnlijk heeft iemand het ergens in de laatste tien dagen in Ormans eten of drinken gedaan. Een heel klein beetje is al genoeg. De eerste dagen gebeurt er niets, maar tegen de tijd dat je de symptomen begint op te merken is het meestal al te laat.’

‘Maar waarom zagen de heelmeesters op het kasteel dat dan niet?’

‘Zoals ik al zei, het is nauwelijks bekend in deze streken. De meeste geneesheren zullen er nooit van gehoord hebben. En als ze er al van gehoord hebben, dan kennen ze het tegengif niet.’

‘Maar u dus wel?’

Malkallam glimlachte. ‘Ik ben de meeste geneesheren niet.’ ‘Nee, inderdaad, dat merk ik. Wat bent u dan wel, als ik vragen mag?’

Malkallam keek hem enkele tellen aan, voordat hij antwoord gaf. Daarna gebaarde hij Will dat hij moest opschuiven op de bank. ‘Laat mij ook eens even zitten. Dan kunnen we het daar over hebben.’

Hij ging naast Will zitten en keek de open plek rond. Trobar speelde nog steeds met de hond. Hij gooide een leren bal weg, die het beest steeds trouw weer ophaalde. Elke keer bracht ze de bal terug en ging ze op haar buik liggen, met de bal tussen haar voorpoten en een kwispelende staart, waarbij ze de reus uitdagend aankeek: ‘Durf hem maar eens te pakken!’

De meeste andere bewoners van Malkallams kleine kolonie waren verdwenen terwijl Will had zitten dutten. Een paar waren bezig met huishoudelijk werk als water halen of haardhout hakken en opstapelen.

‘Waar beginnen we?’ vroeg Malkallam. ‘Wat weet je van me?’

‘Weten?’ herhaalde Will. ‘Eigenlijk heel weinig. Ik hoorde de verhalen natuurlijk: dat u een tovenaar bent, de reïncarnatie van de zwarte magiër Malkallam, die meer dan honderd jaar geleden Ormans voorvader vermoord zou hebben. Ik hoorde dat u in het Grimsdalwoud zou wonen, en dat je in dat woud vreemde verschijnselen en gedaanten tegen kon komen. En inderdaad, daar heb ik zelf ook een paar voorbeelden van mogen meemaken.’