‘Jager Bartell heeft dit bij mij achtergelaten voor zijn opvolger,’ zei ze, en gebaarde dat hij de envelop moest openen. ‘Ik was zijn huishoudster en zijn kokkin, als hij hier was.’
Terwijl Will de envelop openscheurde begreep hij hoe het gegaan was. Toen Bartell hier wegging, wist hij nog niet wie hem zou opvolgen. Hij had zijn brief dus gewoon gericht aan ‘De nieuwe Jager’. Snel las Will de boodschap.
Edwina Tempel is een uiterst betrouwbare en eerlijke vrouw, die mij de afgelopen acht jaar enorm van dienst is geweest. Ik kan haar dus zeker aanbevelen aan mijn opvolger. Ze is discreet, zonder fratsen, en ze kan heel goed koken en poetsen. Edwina en haar man zijn de eigenaren van de herberg in het dorp. Je doet mij, en jezelf, een groot plezier als je haar aanhoudt als je de zaken hier overneemt. Bartell, Jager 26
Will keek op van de brief en glimlachte naar de vrouw. Het idee dat er iemand voor hem zou koken en het huis op orde zou houden stond hem eigenlijk wel aan. Maar hij aarzelde wel even — hij had geen idee hoeveel hij haar zou moeten betalen.
‘Nou, Edwina,’ begon hij, ‘Bartell steekt wel de loftrompet over jou!’
De vrouw maakte weer een kniksje. ‘We konden het altijd goed vinden. Jager Bartell was een echte heer. Ik heb acht jaar voor hem gewerkt!’
‘Tsja… eh… wat ik wilde vragen…’
Edwina zag hoe jong de man tegenover haar was. Waarschijnlijk was dit zijn eerste post. Ze kreeg medelijden met hem: ‘Wat de betaling betreft, mijnheer, daar hoeft u zich niet druk over te maken. Daar zorgt het kasteel voor!’
Will fronste zijn wenkbrauwen. Hij wist niet zeker of dat wel in de haak was, dat het kasteel voor hem betaalde. Hij kreeg per slot een salaris van de Jagers. Edwina voelde aan dat iets hem dwars zat en zei sneclass="underline" ‘Alles is geregeld, hoor. Jager Bartell heeft altijd gezegd dat het de verantwoordelijkheid van het kasteel is om te zorgen voor kost en inwoning voor de Jager die hier gestationeerd is. En daar vallen mijn diensten dus ook onder.’
Natuurlijk, besefte Will. Voor het leen waren de diensten van de plaatselijke Jager gewoon een kostenpost, die afgetrokken werd van de jaarlijkse belastingaanslag uit Araluen. Hij glimlachte en kwam tot een besluit.
‘Nou, in dat geval maak ik graag gebruik van je vriendelijk aanbod, Edwina. Ik neem aan dat jij het ook was die hier schoongemaakt heeft en het vuur aangestoken?’
Ze knikte. ‘We verwachtten u al een week of zo, mijnheer. Ik ben elke dag even langsgekomen om de boel netjes te houden. En dat vuur, dat houdt het vocht uit het huis, deze tijd van het jaar.’
‘Nou, dank je wel. En ik heet Will.’
‘Welkom in Zeeklif, Jager Will,’ antwoordde ze met een glimlach. ‘Mijn dochter Delia had je al gezien toen je door het dorp reed. “Hij kijkt heel streng,” zei ze. “Echt een Grijze Jager.” ’
Nu begreep Will waarom hij dacht dat hij haar kende. Ze had dezelfde groene ogen als haar dochter, en net zo’n brede lach. ‘Ik geloof dat ik haar ook gezien heb,’ zei hij.
Nu de kwestie van haar dienstverband geregeld was keek Edwina belangstellend naar Wills spullen. Haar ogen bleven rusten op het muziekinstrument, dat tegen de kast geleund stond.
‘Dus u speelt op de luit?’
Will schudde zijn hoofd.
‘Nee, een luit heeft tien snaren. Dit is een mandola, met acht snaren, een soort grote mandoline. De snaren zijn per paar ge stemd.’ Hij zag dat ze hem niet begreep. Dat gebeurde meestal als hij het verschil wilde uitleggen. ‘Ik kan er wel een beetje op spelen,’ zei hij dus maar.
De hond, die nog steeds lag te slapen, koos dit moment uit om flink te geeuwen. Nu pas zag Edwina het dier en ze liep erheen om het beter te bekijken. ‘En u heeft een hond meegebracht.’
‘Nou, nee, niet direct. Het beest is gewond, ik vond haar aan de kant van de weg.’
Edwina boog zich voorover en aaide over de kop van het beest. De hond opende zijn ogen en keek haar even aan. Zijn staart ging even heen en weer.
‘Prima honden, die herders,’ zei ze.
Will knikte. ‘Ze zeggen wel dat zij de intelligentste honden van allemaal zijn.’ En hij voegde eraan toe: ‘De veerman zei dat ze misschien wel van een man is die Buttel heet. Ken je die?’
Toen de vrouw die naam hoorde keek ze even bezorgd. ‘Nou… kennen… Laten we zeggen dat ik over hem heb gehoord, net als de meeste mensen hier, maar niemand zal willen toegeven dat hij hem kent. Het is geen fijne man, die John Buttel. Als dit zijn hond is, dan zou ik hem maar niet te snel terugbrengen.’
‘Nou, dat was ik ook niet van plan. Maar ik geloof intussen wel dat ik maar eens kennis moet gaan maken met die man.’
Zonder erbij na te denken zei Edwina meteen: ‘Daar zou ik mijn handen niet aan branden.’ Ze sloeg verschrikt haar hand voor haar mond. Die jongen was ook nog zo jong, ze voelde haar moederinstinct. Maar ze besefte wel dat ze het nog steeds tegen een Grijze Jager had, en dat waren mensen die niet zaten te wachten op adviezen van huishoudsters over wie ze wel en wie ze niet moesten leren kennen.
Will moest lachen. Hij begreep precies wat er door haar heen ging. ‘Ik pas heus wel op,’ zei hij, ‘maar het lijkt me hoog tijd dat er eens iemand een hartig woordje wisselt met dat heerschap. Er zijn trouwens genoeg andere mensen met wie ik eerst moet praten,’ zei hij, het onderwerp Buttel afsluitend. ‘Baron Ergell, bijvoorbeeld.’
Hij liet Edwina voor zich uit naar buiten gaan en wierp een laatste blik op de hond, om te zien of die tijdens zijn afwezigheid alles had wat ze nodig kon hebben. Daarna nam hij zijn pijlen en boog van de haak en deed de deur voorzichtig in het slot. Edwina bleef rustig staan kijken, terwijl hij eerst de singel van zijn zadel weer aantrok en daarna op Treks rug klom. Ze was, in tegenstelling tot andere mensen, gewend aan de omgang met Jagers, en deze leek haar wel geschikt. En toen zag ze hoe hij de grijsgroene mantel omsloeg en de kap over zijn hoofd trok. Meteen veranderde die opgewekte vriendelijke jongen in een strenge en anonieme gestalte. Ze zag ook hoe gemakkelijk hij die enorme boog in zijn linkerhand hield terwijl hij zijn been over Treks rug zwaaide en hoe gevaarlijk de pijlen die uit de koker op zijn rug staken waren. Een Jager heeft twee dozijn mensenlevens op zijn rug, was een oud gezegde. John Buttel kon maar beter op zijn tellen passen met deze nieuwe Jager, dacht Edwina.
HOOFDSTUK 4
De kamerheer van baron Ergell bracht Will naar het werkvertrek van zijn baas en nodigde hem met een elegant gebaar uit om binnen te treden.
‘Uw nieuwe Jager, mijnheer,’ kondigde hij hem aan, alsof hijzelf voor de vervanging gezorgd had. ‘Will Verdrag!’
Ergell stond op vanachter het reusachtige bureau dat het hele vertrek domineerde. Hij was erg lang en mager, en toen hij het lange lichte haar zag en de zwarte kleren die de man droeg, dacht Will even met een schok dat hij voor een reïncarnatie van heer Morgarath stond, de in- en inslechte verrader die jaren geleden het koninkrijk had willen veroveren. Maar toen zag hij dat Ergells haar grijs was, en niet spierwit zoals dat van Morgarath. En Ergell was best lang, maar niet zo’n reus als Morgarath destijds.
De schrik verdween even snel als ze gekomen was. Maar het duurde even voor Will besefte dat hij de man stond aan te staren, terwijl die met uitgestoken hand wachtte om hem te begroeten. Snel liep Will verder de kamer in.
‘Een goede avond, mijnheer,’ zei hij.
Ergell greep zijn hand vast en schudde die enthousiast. Hij was een jaar of zestig, maar leek nog alleszins fit. Will overhandigde hem het document dat zijn benoeming officieel maakte. Eigenlijk had de wacht op de ophaalbrug die papieren al moeten innemen, en ze eerst door Ergell moeten laten controleren voordat hij Will had laten passeren, maar de sergeant van de wacht had één blik geworpen op Wills mantel en lange boog en had hem toen doorgewuifd. Nonchalant, had Will nog gedacht. Veel te slordig.