Выбрать главу

Eigenlijk maakte ze zich nog het meeste zorgen vanwege het feit dat Keren helemaal niets leek te doen. Het scheen hem allemaal nauwelijks te interesseren. Het was haar nu wel duidelijk dat al die vreemde gebeurtenissen in kasteel Macindaw vooral met hém te maken hadden. Maar wat was zijn doel? Het meest voor de hand liggend was nog dat hij zelf van plan was om dat te doen, waar hij Orman en Will van beschuldigde — het kasteel en het land eromheen overgeven aan de Scoti. Nu hij de rechten van zowel Syron als Orman zo vreselijk geschonden had, kon hij immers niet verwachten dat koning Duncan hem ooit nog zou erkennen als heer van Macindaw. Zijn enige alternatief was dus buiten het rijk op zoek te gaan naar een of andere beloning.

Maar wat hij ook van plan was, het was duidelijk dat het niet veel goeds kon zijn. Het was daarom extra vreemd dat hij niet eens geprobeerd had om haar te ondervragen over wat zij en Will daar deden, en hoeveel zij wisten. Eerlijk gezegd had ze zich er al helemaal op voorbereid dat ze hardhandig ondervraagd zou worden, of zelfs gemarteld.

Geschrokken draaide ze zich dus om toen de deur van haar cel openging en Keren naar binnen liep.

Even keek hij het vertrek rond met het schamele meubilair: een tafel met twee rechte stoelen, een houten bed met een stromatras en twee versleten dekens. Er was wel een haard en daarin brandde een klein vuurtje. Er stond ook een olielamp op tafel, met een gepolijste metalen reflector, zodat er nog enig licht scheen in de kamer. Het raam was voorzien van verticale tralies, en er hing een gordijn naast dat als het dichtgetrokken werd de ergste wind buiten zou houden. Maar nu hing het ongebruikt aan de muur.

‘Een beetje comfortabel hier?’ vroeg Keren opgewekt.

‘Het kon erger,’ luidde Alyss’ antwoord.

Hij knikte enthousiast. ‘O ja, dat kon het zeker. En ik hoop dat je dat goed onthoudt!’

‘Ik neem aan dat er met mijn mensen niets gebeurd is?’

Keren haalde onverschillig zijn schouders op. ‘Die zitten allemaal netjes in de kerkers. Niet zo comfortabel als jij, maar wel achter een dikke sterke deur. Een van je mannen protesteerde wat. Die is dus licht gewond, maar hij komt er vast wel weer bovenop.’

‘Ik hoop niet dat je verwacht dat ik je daarvoor bedank,’ merkte Alyss op.

Weer haalde hij zijn schouders op, die lijfwacht van haar interesseerde hem niet. Hij wees naar de tafel en stoelen. ‘Kom, laten we even gaan zitten. We moesten maar eens praten.’

Het is dus begonnen, dacht Alyss. Ze keek hem wantrouwend aan. Ze wist dat het geen zin had om zich te verzetten, en dus liep ze naar de tafel, schoof een van de stoelen naar achteren en ging met rechte rug zitten.

Keren liet zich op de andere stoel vallen en zakte meteen onderuit. Hij grijnsde breed naar haar.

‘Kindje, ontspan je toch! Ik wil je alleen een paar vragen stellen, meer niet.’ Hij greep in zijn broekzak en haalde een vreemde blauwe edelsteen tevoorschijn, ongeveer zo groot als een kwartelei. Die steen rolde hij heen en weer tussen zijn handen en vingers. Een zenuwensteen, dacht Alyss. Ze had wel eens gehoord dat er mensen waren die zo’n steen hadden om zichzelf te kalmeren. Misschien was die Keren niet zo ontspannen als hij deed voorkomen.

‘Voor die vragen ben ik niet zo benauwd,’ zei Alyss. ‘Eerder voor wat er zal gebeuren als je geen antwoorden krijgt!’

De grijns verdween van zijn gezicht en hij keek haar aan, alsof ze hem echt pijn had gedaan. ‘Je denkt toch niet echt dat ik je ga martelen?’ zei hij. ‘Ik ben geen monster, hoor. Ik ben toch een ridder!’

‘Maar blijkbaar zijn je een paar van je ridderlijke plichten en verplichtingen ontschoten,’ wierp Alyss tegen.

Hij aarzelde alvorens haar te antwoorden. ‘Hmm. Misschien lijkt dat zo. Het is gemakkelijk om er zo tegen aan te kijken, als je niet alles weet. Luister, jarenlang heb ik ervoor gezorgd dat dit kasteel sterk en goed verdedigd bleef. Ik vroeg daar niet veel voor, van Syron — een beetje erkenning, een beetje dankbaarheid voor al mijn inspanningen. Maar nee hoor. Hij had alleen maar aandacht voor die zoon van hem. Voor mij bleef er niets over. Niet eens de garantie dat ik mijn werk zou houden als Orman de zaken overnam. Ik heb het grootste deel van mijn werkzame leven gewijd aan het verdedigen van de grens van ons rijk, en wat kreeg ik daarvoor? Niet meer dan wat een huursoldaat betaald krijgt. Ik had beter verdiend.’

‘Misschien. Maar dat betekent nog niet dat je daarmee het recht had om van de Scoti een passende beloning te eisen,’ probeerde Alyss, om zijn reactie te peilen. Die liet niet lang op zich wachten.

Hij keek haar scherp aan. ‘Dus dat had je al bedacht, hè? Ik vraag me af hoeveel je nog meer ontdekt hebt?’ Hij keek haar niet meer aan, maar bestudeerde de blauwe edelsteen. Het was geen ei, zag ze nu, maar een perfecte bolvorm, en het blauw leek dieper te worden als je er langer naar keek. Ze kreeg het vreemde idee dat als ze maar lang genoeg zou kijken, ze door het oppervlak van de steen heen zou kunnen kijken, in de diepten daarbinnen. Ze leunde een beetje naar voren. Het was raar dat zo’n klein steentje zo diep kon lijken… zo enorm diep.

Keren merkte haar fascinatie op. ‘Mooi, hè?’ zei hij. Zijn stem was zacht en rustgevend. ‘Zo ontspannend… Ik vraag me altijd af hoe het mogelijk is… zoveel diepte in zo’n bescheiden steentje. Kijk hoe het draait…’ Langzaam draaide hij de steen rond in zijn hand, en ze zag dat hij gelijk had. Het was alsof je in een peilloze afgrond keek, een oneindig diep blauw. Onmogelijk, in zo’n klein steentje. Maar zo mooi. Zo adembenemend blauw. Ze hield erg van die kleur blauw, besefte ze. Ze had nooit geweten dat ze blauw het allermooist vond.

‘Je hebt me nog niet verteld hoe je echt heet,’ zei Keren vriendelijk.

‘Alyss. Ik heet Alyss, Allys Mannering.’ Het kon toch geen kwaad hem dat te vertellen? Hij wist toch al dat vrouwe Gwendolyn niet echt was. Wat gek, dacht ze, hoe dat kleine steentje elke seconde groter en mooier werd.

‘En je hebt helemaal geen verloofde, of wel soms?’ vroeg Keren.

Ze kon horen dat hij het echt grappig vond allemaal. Ze lachte opgelucht met hem mee. ‘Nee, ik ben bang van niet,’ gaf ze toe. ‘Ik word vast een oude vrijster.’ Jammer dat ze elkaars vijand waren, dacht ze. Hij was zo aardig! Ze wilde hem dat ook vertellen.

‘Blijf naar het blauw kijken!’ zei hij zacht en vriendelijk.

Ze knikte. ‘Natuurlijk blijf ik kijken.’

Even zweeg hij. Hij liet haar genieten van de blauwe kleuren, die steeds maar leken te veranderen, als de zee op een warme zomerdag. Heerlijk rustig werd je ervan, dacht ze.

‘En hoe zit dat met je vriend Will dan? Gloort daar de romantiek?’

Ze glimlachte kalm om die vraag. Even gaf ze geen antwoord. ‘We kennen elkaar al zo lang,’ zei ze toen. ‘We waren al vrienden voordat hij zijn training begon.’

‘Als speelman, bedoel je?’

Ze stond op het punt om heftig nee te schudden, maar haar instinct hield haar tegen. ‘Will is een…’ begon ze, en weer deed haar instinct haar zwijgen. Ze knipperde met haar ogen, ze besefte dat ze bijna hardop gezegd had dat Will een Grijze Jager was. Ze ging rechtop zitten in haar stoel. Een beetje misselijk, alsof ze nét niet over de rand van een afgrond was gestapt. En op een bepaalde manier was dat ook zo.

Ze sleurde haar ogen weg van het blauwe kleinood op de tafel voor haar. Verrast realiseerde ze zich dat dat wel erg veel moeite kostte.

‘Wat gebeurt hier? Wat ben je aan het doen?’ vroeg ze, ontzet dat ze Will bijna verraden had. Ze pijnigde haar hersenen — wat had ze hem al wel verteld, en wat nog niet?

Haar naam had ze hem verraden, dat wist ze. Maar dat was niet zo erg. Als ze hem maar niet verteld had dat Will een…

Ze kapte zichzelf af. Zelfs eraan denken mocht ze niet, dat was veiliger. Die akelige blauwe steen, dat was geen gewone steen. Keren zat nog steeds te grijnzen. Eigenlijk bleef hij verbazend vriendelijk, alles bij elkaar genomen.