Aan het geschreeuw achter zich hoorde hij dat men hem nu wel degelijk gezien had. Maar tenzij iemand een kruisboog bij de hand had, met pijl en al, en ook nog in staat was om een snel bewegend doel te raken, in het donker, was hij nu buiten gevaar. Trek zette een enorme spurt in en was na vijf of zes stappen al in volle galop. Will bleef even aan het zadel hangen, schatte de snelheid van zijn paard in en zette zich toen met een been op de grond af om vervolgens soepel opverend in het zadel te springen. Trek sloeg bewonderend zijn hoofd achterover.
‘Braaf beestje,’ zei Will, die hem, plat voorover liggend, op zijn nek klopte. Zonder een stap te missen hinnikte het dier in antwoord. Er klonk nu een licht verwijt in: Ik dacht dat ik je gewaarschuwd had!
‘Zeur niet zo,’ zei Will. Trek deed net of hij dat niet gehoord had. Ze raasden over de heuveltop en Will zag een eindje verder Xander en Malcolm wachten. Hij hield de teugels in.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Xander. Will schudde gefrustreerd zijn hoofd.
‘Ik heb haar gezien. En gesproken. Maar Keren dook op voordat ik haar kon bevrijden, de rotzak.’
‘En wat is het plan nu?’ vroeg Malcolm.
‘Laten we maar teruggaan naar het woud,’ zei Will. Iets anders zat er niet op.
Xander keek hem nieuwsgierig aan. De jonge Jager leek toe te geven dat hij voor nu verslagen was, maar dat betekende niet dat hij minder vastberaden was. Xander besefte dat dit verhaal nog een staartje zou krijgen.
‘En dan wat?’
Will keek hem aan. De grote kap van zijn mantel hield de bovenste helft van zijn gezicht in diepe schaduw verborgen. Xander zag alleen zijn mond met strakke lippen en zijn vastberaden kaken.
‘En dan,’ zei hij, ‘zal ik Alyss uit dat verdomde kasteel van jullie bevrijden — al moet ik het steen voor steen afbreken.’
EPILOOG
Arnaut trok diepe rimpels in zijn voorhoofd terwijl hij naar de twee oudere Jagers keek die tegenover hem zaten.
‘Dus jullie willen dat ik naar Macindaw ga?’ zei hij peinzend. ‘En wat denken jullie dat ik daar kan uitrichten, wat Will en Alyss niet zouden kunnen?’
Ze zaten in het kantoortje van Crowley, in een van de hoge torens van kasteel Araluen. Het was maar een klein vertrek, maar het was gerieflijk gemeubileerd, en de vrolijk brandende open haard in de hoek zorgde voor een aangename temperatuur. Halt en Crowley keken elkaar aan. De commandant van de Grijze Jagers gebaarde Halt dat hij die vraag maar voor zijn rekening moest nemen.
‘Nou, om eerlijk te zijn, we vinden het vooral een prettig idee als Will en Alyss een beetje meer spierkracht achter zich hebben staan.’
Arnaut grijnsde. ‘Ik ben ook maar één man, hoor.’
Halt keek hem onaangedaan recht in de ogen.
‘Maar ik heb je bezig gezien, jongeman,’ zei hij. ‘Je bent heel wat meer waard dan een gewone man, en wij vinden het gewoon een geruststellend idee als jij Will rugdekking kunt geven. Bovendien moeten we iemand sturen die ze beiden kennen en vertrouwen.’
Arnaut moest lachen bij het vooruitzicht. ‘Ik vind het eigenlijk wel leuk om ze weer eens te zien, allebei,’ zei hij. Het leven op kasteel Araluen was best saai soms, in de winter. Het idee dat hij op een geheime missie gestuurd zou worden stond hem wel aan. Hij en Alyss waren al van jongs af aan goed bevriend, en Will, zijn beste vriend, had hij al een paar maanden niet gezien.
Halt stond op en liep naar het raam. Hij keek naar buiten over het grauwe winterlandschap dat het kasteel omringde.
‘Weet je, Arnaut, we maken ons zorgen omdat we niets horen,’ zei hij. ‘We hadden eigenlijk al een bericht moeten ontvangen, van de adjudant van Alyss. Of een antwoord met een duif, op ons bericht van gisteren. Daarvoor hoefden ze niet te wachten tot die van ons weer opgeknapt was — ze hebben er nog minstens een stuk of zes.’
‘Maar misschien is hun duif onderweg door een havik of een valk opgepeuzeld,’ voegde Crowley eraan toe. ‘Dat komt soms voor, weet je!’
Halt keek even geïrriteerd, en Arnaut dacht dat de twee oude vrienden dit hele gesprek al eerder gevoerd hadden, misschien al meer dan eens.
‘Ja-ha, dat weet ik ook wel, Crowley,’ zei Halt kortaf. Hij keek Arnaut weer aan. ‘Misschien heeft Crowley gelijk en is er niets aan de hand, maar ik wil geen onnodig risico. Ik voel me pas prettig als ik weet dat jij naar hen toe gaat. En als we dan intussen alsnog een boodschap krijgen, kunnen we je altijd nog terug laten roepen.’
Arnaut keek met warme gevoelens naar de kleine grijze man tegenover hem. Halt maakte zich zorgen, en misschien meer dan anders omdat het om Will ging, die daar helemaal alleen met Alyss in dat sneeuwbedekte leen zat. Arnaut wist dat Halt, hoeveel jaren er ook voorbij zouden gaan, Will altijd zou blijven zien als zijn jonge leerling. Hij liep naar de oude Jager toe.
‘Wees maar gerust, Halt,’ zei hij kalmerend. ‘Ik zoek hem op en zal hem helpen.’
Halts ogen straalden van dankbaarheid. ‘Dat waardeer ik zeer, Arnaut!’
‘Vanaf vandaag heet hij Haviks,’ zei Crowley, die besloot dat er lang genoeg bedankt was. ‘Het gaat hier wel om een geheime missie, en dan kunnen we niet de beroemdste jonge ridder van Araluen naar het leen Noordam sturen. Je heet vanaf nu heer Haviks, een huurling. Laat maar snel een blauwe vuist op je schild schilderen.’
Huurlingen in Araluen droegen als symbool altijd een blauwe vuist — het teken van een ridder die werk zocht.
Arnaut knikte. ‘Dus ik zorg voor de spieren, en Will en Alyss voor de hersens, hè? Dat is het idee?’
Halt keek hem ernstig aan. ‘Jonge vriend, doe je zelf niet te kort,’ zei hij. ‘Jij bent helemaal niet dom. Je bent standvastig en praktisch. En soms, of vaak, hebben Grijze Jagers en diplomaten als Will en Alyss dat soort gezond verstand hard nodig, met al hun slimheid. Anders verdwalen ze in hun eigen spinsels.’
Arnaut was verrast door die uitspraak. Niemand had hem ooit eerder geprezen om zijn verstand.
‘Dank je voor het compliment, Halt,’ antwoordde hij. En met een brede grijns: ‘Ik hoef zeker niet te proberen je over te halen mee te komen? Dat doet me denken aan die goeie oude tijd in Gallica, weet je nog?’
En nu was het de beurt van Halt om te glimlachen. Maar hij schudde zijn hoofd.
‘Nee, er is al een Jager op Macindaw. Zolang we het nog niet over een heuse invasie hebben moet dat voldoende zijn.’