Elayne. Ze was ver weg, ver in het oosten, maar toch voelde hij haar bundeltje gevoelens in zijn hoofd. Op zo’n afstand was het moeilijk te bepalen, maar hij dacht dat ze... opgelucht was. Betekende dat dat haar strijd om de macht in Andor goed verliep? En hoe zat het met de legers die haar hadden bestookt? En wat voerden de Grenslanders uit? Ze hadden hun stellingen verlaten, hadden zich bij elkaar aangesloten en rukten op naar het zuiden op zoek naar Rhand, maar ze deden geen uitspraken over wat ze van hem wilden. Dat waren enkele van de beste soldaten ten westen van de Rug van de Wereld. Hun hulp zou van onschatbare waarde zijn tijdens de Laatste Slag. Maar ze hadden de noordelijke landen verlaten. Waarom? Hij wilde hen liever niet rechtstreeks ter verantwoording roepen, uit angst dat het tot weer een gevecht kon leiden. Een gevecht dat hij zich op dit ogenblik niet kon veroorloven. Licht! Hij had gedacht dat hij in de strijd tegen de Schaduw juist op de Grenslanders kon rekenen.
Het maakte nu niet uit. Hij had vrede gesticht, of iets wat er veel op leek, in het grootste deel van het land. Hij dacht maar niet te veel na over de onlangs gesuste opstand tegen hem in Tyr, de wankele situatie aan de grenzen met de Seanchaanse landen, of het gekonkel van de adel in Cairhien. Telkens als hij dacht dat hij een natie had veiliggesteld, leek het wel alsof tien andere weer uiteenvielen. Hoe kon hij vrede brengen bij een volk dat weigerde die vrede te aanvaarden?
Mins vingers verstrakten om zijn arm en hij haalde diep adem. Hij deed wat hij kon, en nu had hij twee doelen. Vrede in Arad Doman en een verdrag met de Seanchanen. De boodschap die hij voorbij de Poort had ontvangen, was nu duidelijk: hij kon niet zowel tegen de Seanchanen als tegen de Duistere vechten.
Hij moest voorkomen dat de Seanchanen oprukten voordat de Laatste Slag voorbij was. Daarna mocht het Licht hen allemaal branden. Waarom hadden de Seanchanen zijn verzoeken om een ontmoeting genegeerd? Waren ze boos dat hij Semirhage gevangen had genomen? Hij had de sul’dam laten gaan. Sprak dat niet van goede wil? Arad Doman zou zijn bedoelingen bewijzen.
Als hij het gevecht op de Almothvlakte kon beëindigen, kon hij de Seanchanen laten zien dat zijn verlangen naar vrede oprecht was. Hij zou het ze laten inzien!
Rhand haalde diep adem en keek uit het raam. Basheres achtduizend soldaten zetten punttenten op en groeven een aarden gracht met wal om het veld. De groeiende diepbruine wal stak af tegen de witte tenten. Rhand had de Asha’man opgedragen te helpen bij het graafwerk, en hoewel hij betwijfelde of ze ingenomen waren met het nederige werk, versnelde hun hulp het proces aanzienlijk. Bovendien vermoedde Rhand dat ze – net als hijzelf – heimelijk blij waren met elk uitvlucht om saidin vast te houden. Hij zag een klein groepje Asha’man in hun stijve zwarte jassen, en ook de wevingen die om hen heen draaiden terwijl ze een volgend stuk grond opgroeven. Er waren er tien in het kamp, hoewel alleen Flin, Naeff en Narishma volle Asha’man waren.
De Saldeanen, gehuld in korte jassen, werkten snel terwijl ze voor hun paarden zorgden en piketlijnen uitzetten. Anderen schepten zand uit de berg van de Asha’man en gebruikten dat om de wal te versterken. Rhand zag het ongenoegen op de gezichten van veel van de scherpgeneusde Saldeanen. Het beviel ze niet om het kamp op te slaan in een bosgebied, zelfs al was deze heuvel slechts schaars begroeid met dennen. Bomen bemoeilijkten cavalerieaanvallen en konden beschutting bieden aan naderende vijanden. Davram Bashere zelf reed langzaam door het kamp en blafte bevelen vanachter die dikke snor van hem. Naast hem liep heer Tellaen, een gezette man in een lange jas en met een dunne Domaanse snor. Hij was een kennis van Bashere.
Heer Tellaen stelde zichzelf aan gevaar bloot door Rhand onderdak te geven; een toevluchtsoord bieden aan de troepen van de Herrezen Draak kon mogelijkerwijs worden opgevat als verraad. Maar wie zou hem straffen? Arad Doman was in chaos gedompeld, de troon werd bedreigd door meerdere opstandige groeperingen. En dan was er nog de grote Domaanse generaal Rodel Ituralde met zijn verrassend doeltreffende oorlog tegen de Seanchanen in het zuiden. Net als zijn mannen droeg ook Bashere geen pantser, maar enkel een korte blauwe jas. Hij droeg ook een wijde broek, zijn voorkeurskledingstuk, met de pijpen in kniehoge laarzen gestopt. Wat vond Bashere ervan dat hij vastzat in Rhands ta’veren-web? Dat hij, al ging hij niet rechtstreeks in tegen de wil van zijn koningin, er in ieder geval op enigszins onbehaaglijke voet mee stond? Hoe lang was het geleden dat hij verslag had uitgebracht aan zijn rechtmatige vorstin? Had hij Rhand niet beloofd dat de steun van zijn koningin snel zou komen? Hoeveel maanden geleden was dat geweest? Ik ben de Herrezen Draak, dacht Rhand. Ik verbreek alle verdragen en beloften. Oude bondgenootschappen zijn onbelangrijk. Alleen Tarmon Gai’don doet ertoe. Tarmon Gai’don, en de dienaren van de Schaduw.
‘Ik vraag me af of we Graendal hier zullen vinden,’ zei Rhand peinzend.
‘Graendal?’ vroeg Min. ‘Waarom denk je dat ze hier is?’ Rhand schudde zijn hoofd. Asmodean had gezegd dat Graendal in Arad Doman verbleef, hoewel dat maanden geleden was. Was ze hier nog? Het leek mogelijk; het was een van de weinige grote landen waar ze kon zijn. Graendal had graag een verborgen machtsbasis ver van waar de andere Verzakers zich ophielden; ze zou zich niet vestigen in Andor, Tyr of Illian. En ze zou zich ook niet laten opsluiten in de landen in het zuidwesten, waar de Seanchaanse invasie bezig was. Ze had vast een verborgen wijkplaats. Zo werkte ze. Waarschijnlijk in de bergen, op een afgelegen plek ergens hier in het noorden.
Hij kon er niet zeker van zijn dat ze in Arad Doman was, maar hij vermoedde van wel, door wat hij over haar wist. Door wat Lews Therin over haar wist.
Maar het was slechts een mogelijkheid. Hij zou behoedzaam zijn en naar haar uitkijken. Elke Verzaker die hij uitschakelde, zou de Laatste Slag weer een stukje eenvoudiger maken. Het zou... Zachte voetstappen naderden de gesloten deur. Rhand liet Min los en ze draaiden zich allebei om. Rhand reikte naar zijn zwaard...
Dat was nu een zinloos gebaar. Het verlies van zijn hand, ook al was het niet zijn voornaamste zwaardhand, maakte hem kwetsbaar tegenover een bedreven tegenstander. Hoewel saidin een veel krachtiger wapen was, bleef het zijn eerste ingeving om zijn zwaard te grijpen. Dat zou hij moeten veranderen. Het kon hem op een dag zijn leven kosten.
De deur ging open en Cadsuane wandelde naar binnen met het zelfvertrouwen van een koningin aan haar hof. Ze was een knappe vrouw, met donkere ogen en een hoekig gezicht. Haar donkergrijze haar was in een knot gedraaid, en daaraan hing een tiental kleine gouden ornamentjes; elk een ter’angreaal of angreaal. Haar gewaad was gemaakt van eenvoudige dikke wol, met een gele riem om haar middel en geel borduurwerk op de kraag. Het gewaad zelf was groen, wat niet zo bijzonder was, want dat was haar Ajah. Rhand had soms het gevoel dat ze met haar strenge gezicht – leeftijdloos, zoals bij elke Aes Sedai die lang genoeg met de Kracht had gewerkt – beter bij de Rode Ajah zou passen. Hij ontspande zijn hand op zijn zwaard, hoewel hij het niet losliet, en streelde over het met stof omwonden gevest. Het wapen was lang, enigszins gebogen, en de gelakte schede was beschilderd met een lange, kronkelende draak in rood en goud. Het leek specifiek voor Rhand te zijn gemaakt, en toch was het eeuwenoud, pas kortgeleden gevonden. Wat vreemd, dat ze het juist nu hadden gevonden, dacht hij, en het mij schonken, zich er in het geheel niet van bewust wat ze in handen hadden...
Hij was het zwaard onmiddellijk gaan dragen. Het voelde goed onder zijn hand. Hij had niemand verteld, zelfs Min niet, dat hij het wapen had herkend. En merkwaardig genoeg niet uit Lews Therins herinneringen, maar uit die van hemzelf.
Cadsuane werd vergezeld door enkele anderen. Nynaeve was verwacht; zij volgde Cadsuane tegenwoordig vaak, als een rivaliserende kat die ze op haar grondgebied had aangetroffen. Ze deed dat waarschijnlijk voor hem. De donkerharige Aes Sedai was ondanks haar uitlatingen nooit helemaal opgehouden de Wijsheid van Emondsveld te zijn. Ze toonde geen genade aan lieden van wie ze dacht dat die misbruik maakten van de man die onder haar bescherming stond. Behalve natuurlijk als Nynaeve zelf degene was die misbruik van hem maakte.