Выбрать главу

Nynaeve zei iets, maar Rhand negeerde haar. Lews Therin? vroeg hij in gedachten. Wat heb je gedaan? Wilden de vrouwen niet helpen? Waarom niet?

Maar Lews Therin was weer in huilen uitgebarsten, en zijn stem werd onduidelijker.

‘Zeg op!’ riep Rhand, die zijn beker op de vloer smeet. ‘Het Licht brande je, Verwantslachter! Praat tegen me!’ Het werd stil in de kamer.

Rhand knipperde met zijn ogen. Hij had nog nooit... nog nooit geprobeerd hardop tegen Lews Therin te praten, waardoor anderen het konden horen. En ze wisten het. Semirhage had gesproken over de stem die Rhand hoorde en had hem bestempeld tot een doodgewone waanzinnige.

Rhand streek met zijn hand door zijn haar. Of dat probeerde hij althans... maar hij gebruikte de arm die in een stomp eindigde, en daarmee bereikte hij niets.

Licht! dacht hij. Ik verlies mijn beheersing. Ik weet maar half wanneer ik zelf praat en wanneer hij het is. Dit had moeten verbeteren toen ik saidin reinigde! Ik had veilig moeten zijn... Niet veilig, mompelde Lews Therin. We waren al waanzinnig. Er is nu geen weg terug meer. Hij begon te kakelen, maar het gelach ging over in gehuil.

Rhand keek om zich heen. Mins donkere ogen stonden zo bezorgd dat hij zijn blik moest afwenden. Alivia – die het gesprek over Semirhage had bezien met die doordringende ogen van haar – scheen te veel te weten. Nynaeve gaf eindelijk toe en trok aan haar vlecht. Voor één keer berispte Cadsuane Rhand niet om zijn uitbarsting. In plaats daarvan nam ze een slokje wijn. Hoe kreeg ze dat spul weg? Die gedachte sloeg nergens op. Het was belachelijk. Hij wilde lachen. Maar het geluid wilde niet naar buiten komen. Hij kon niet eens een droog vermaak meer oproepen. Licht! Dit kan ik niet volhouden. Er hangt doorlopend mist voor mijn ogen, mijn hand is weggebrand, en de oude wonden in mijn zij scheuren open als ik ook maar iets doe wat meer inspanning kost dan ademhalen. Ik ben uitgedroogd, als een uitgeputte bron. Ik moet mijn werk hier afmaken en naar Shayol Ghul gaan. Anders is er niets meer van me over dat de Duistere nog kan doden.

Dat was geen vermakelijke gedachte; het was een reden voor wanhoop.

Maar Rhand huilde niet, want uit staal konden geen tranen komen. Voorlopig leek het geween van Lews Therin voldoende voor hen beiden.

2

De aard van pijn

Egwene stond op, met een achterste dat gloeide van de inmiddels vertrouwde pijn van een stevig pak slaag van de Meesteres der Novices. Ze voelde zich als een kleedje waar het stof uit was geklopt. Desondanks streek ze kalm haar witte rokken glad, draaide zich om naar de spiegel en depte rustig de tranen uit haar ooghoeken weg. Slechts één traan in elk oog, deze keer. Ze glimlachte naar haar spiegelbeeld, en haar twee zeiven knikten tevreden naar elkaar.

In het zilverachtige oppervlak van de spiegel werd een kleine kamer met donkere lambrisering weerspiegeld. Het was een afwijzende kamer met een stevige kruk in de hoek, waarvan de zitting donker en glad was geworden door vele jaren van gebruik. Er stond een vierkante tafel, met daarop het dikke boek van de Meesteres der Novices. De smalle tafel recht achter Egwene was van wat snijwerk voorzien, maar viel vooral op door de leren bekleding ervan. Vele Novices – en ook een behoorlijk aantal Aanvaarden – hadden over die tafel gelegen en de straf voor ongehoorzaamheid ondergaan. Egwene kon zich bijna voorstellen dat de donkere kleur van de tafel afkomstig was van de herhaalde vlekken van tranen. Ze had daar zelf ook vele tranen vergoten.

Maar vandaag niet. Slechts twee tranen, en geen van beide was op haar wangen gevallen. Niet dat ze geen pijn had; haar hele lichaam brandde ervan. Sterker, de afranselingen waren almaar zwaarder geworden hoe langer ze zich bleef verzetten tegen de macht in de Witte Toren. Maar naarmate ze vaker en harder werd geslagen, was ook Egwenes vastberadenheid om stand te houden toegenomen. Ze had nog niet geleerd de pijn te omhelzen en aanvaarden zoals de Aiel dat deden, maar ze had het gevoel dat ze er dichtbij zat. De Aiel konden lachen tijdens de wreedste folteringen. Nou, zij kon glimlachen zodra ze opstond.

Elke klap die ze onderging, elke keer als ze pijn leed, was een overwinning. En een overwinning was altijd een reden voor vreugde, hoe erg je trots of je huid ook brandden.

Naast de tafel achter Egwene, zichtbaar in de spiegel, stond de Meesteres der Novices. Silviana keek fronsend naar de leren riem in haar handen. Haar leeftijdloze, vierkante gezicht droeg een enigszins verwarde uitdrukking; ze keek naar de riem zoals iemand zou kijken naar een mes dat niet wilde snijden of een lamp die niet wilde branden.

De vrouw was van de Rode Ajah, een feit dat herkenbaar was aan de zomen van haar eenvoudige grijze gewaad en de stola met franje om haar schouders. Ze was lang en stevig en droeg haar zwarte haar in een knot. In veel opzichten vond Egwene haar een uitstekende Meesteres der Novices, zelfs al had Silviana haar onderworpen aan een belachelijk aantal bestraffingen. Misschien wel juist daarom. Silviana deed haar plicht. Het Licht wist dat er de laatste tijd in de Toren bedroevend weinig vrouwen waren over wie je dat kon zeggen! Silviana keek op en ontmoette Egwenes blik in de spiegel. Ze legde snel de riem neer en streek alle uitdrukking van haar gezicht. Egwene draaide zich rustig om.

Het was niets voor haar, maar Silviana zuchtte. ‘Wanneer geef je dit eens op, kind?’ vroeg ze. ‘Je hebt je standpunt op bewonderenswaardige wijze duidelijk gemaakt, maar je weet best dat ik je zal blijven straffen tot je je onderwerpt. De orde moet worden gehandhaafd.’ Egwene keek haar geschokt aan. De Meesteres der Novices sprak Egwene maar zelden aan, behalve om haar de les te lezen of te berispen. Aan de andere kant, er waren al eerder barstjes in haar uitgestreken masker te zien geweest...

‘De orde, Silviana?’ vroeg Egwene. ‘En wordt die elders in de Toren dan gehandhaafd?’

Silviana’s lippen werden een streep. Ze draaide zich om en maakte een aantekening in haar boek. ‘Ik zie je morgenochtend weer. Ga nu maar eten.’

Die nieuwe ochtendstraf was Egwene nu opgelegd ze omdat de Meesteres der Novices bij haar naam had aangesproken zonder daar ‘Sedai’ aan toe te voegen. En waarschijnlijk ook omdat ze allebei wisten dat Egwene geen kniks zou maken voordat ze vertrok. ‘Ik zal morgenochtend terugkomen,’ zei Egwene, ‘maar die maaltijd moet wachten. Ik heb vanavond dienst bij Elaida’s avondmaal.’ Ze was lang bij Silviana geweest – Egwene had nogal een lijst van overtredingen meegebracht – en nu zou ze niet eens tijd hebben om te eten. Haar maag klaagde bij dat vooruitzicht. Silviana vertoonde heel even wat gevoel. Was het verbazing? ‘Waarom heb je dat niet gezegd?’

‘Zou het dan iets hebben veranderd?’

Silviana reageerde niet op de vraag. ‘Dan moet je maar eten na je dienst bij de Amyrlin. Ik zal de Meesteres der Keukens opdragen iets voor je te bewaren. Je hebt de laatste tijd zoveel Heling gehad, kind, dat je goed moet eten. Ik wil niet dat je van ondervoeding instort.’ Streng, maar eerlijk. Jammer dat Silviana haar weg naar de Rode Ajah had gevonden. ‘Goed dan,’ zei Egwene.

‘En na het eten,’ zei Silviana, die haar vinger opstak, ‘kom je hier terug omdat je niet de gepaste eerbied betoont aan de Amyrlin Zetel. Voor jou is ze nooit eenvoudigweg “Elaida”, kind.’ Ze boog zich over haar boek en voegde eraan toe: ‘Bovendien mag het Licht weten wat voor nieuwe problemen je je tegen vanavond weer op de hals hebt gehaald.’

Terwijl Egwene de kleine kamer achter zich liet en een brede gang van grijze steen met groene en rode vloertegels betrad, dacht ze over die laatste opmerking na. Misschien was het toch geen verbazing op Silviana’s gezicht geweest toen Egwene vertelde dat ze naar Elaida moest. Misschien was het medeleven geweest. Elaida zou er niet goed op reageren als Egwene zich net zo tegen haar verzette als tegen alle anderen in de Toren.