Droeg de Grijze zuster altijd zoveel overdaad voor de maaltijd? Haar hals fonkelde van de smaragden en haar ingetogen groene gewaad was gemaakt van de kostbaarste zijde. De snit van het gewaad benadrukte een boezem die bij een andere vrouw gemiddeld zou worden genoemd, maar die door Meidani’s ranke lichaam groot leek. Beonin had de Grijze zusters gewaarschuwd dat Elaida wist dat ze verspieders waren. Waarom was Meidani dan niet uit de Toren gevlucht? Wat hield haar hier?
Nou, in ieder geval snapte Egwene nu het doodsbange gezicht van de vrouw.
‘Meidani,’ zei Elaida, nippend uit een roemer wijn, ‘je ziet nogal bleek vandaag. Krijg je wel genoeg zon?’
‘Ik heb heel lang in historische gegevens gedoken gezeten, Elaida,’ antwoordde Meidani met trillende stem. ‘Ben je dat vergeten?’
‘Ach, dat is ook zo,’ zei Elaida peinzend. ‘Het zal goed zijn te weten hoe verraders in het verleden zijn behandeld. Onthoofden lijkt mij een te gemakkelijke en meegaande straf. Degenen die onze Toren hebben gespleten, degenen die te koop lopen met hun verraad, voor hen is een heel bijzondere beloning nodig. Nou, blijf jij dan maar zoeken.’ Meidani zat met haar handen op schoot. Ieder ander, die geen Aes Sedai was, zou het zweet van haar gezicht hebben moeten vegen. Egwene roerde door de zilveren soepterrine, en haar hand omklemde met witte knokkels de lepel. Elaida wist het. Ze wist dat Meidani een verspieder was, en toch nodigde ze die vrouw uit voor het eten. Om met haar te spelen.
‘Schiet eens op, meisje,’ snauwde Elaida Egwene toe.
Egwene griste de soepterrine mee, waarvan de handvatten warm aan voelden onder haar vingers, en liep naar het kleine tafeltje. Ze vul de de kommen met een bruinige vloeistof waarin koninginnekroon paddenstoelen dreven. Hij rook zo ontzettend naar peper dat elke andere smaak niet meer te proeven zou zijn, maar er was zoveel voedsel bedorven dat de soep zonder kruiden oneetbaar zou zijn. Egwene werkte mechanisch, als een wagenwiel dat achter de ossen aan rolde. Ze hoefde geen keuzes te maken, ze hoefde niet te reageren. Ze werkte gewoon. Ze vulde de soepkommen heel nauwkeurig, haalde toen het broodmandje en legde een stukje brood – niet al te vers – op elk porseleinen broodbordje. Ze keerde terug met een rond schijfje boter voor elk, met een paar halen van het mes snel maar nauwkeurig afgesneden van de grotere homp. Als dochter van een herbergier leerde je al snel hoe je fatsoenlijk een maaltijd moest opdienen.
Maar terwijl ze werkte, maakte ze zich druk. Elke stap was een foltering, en niet alleen door haar nog altijd gloeiende achterste. Die lichamelijke pijn leek nu merkwaardig genoeg onbelangrijk. Hij was ondergeschikt aan het zwijgen, aan haar zelfopgelegde verbod om die verschrikkelijke vrouw uit te dagen, die zo vorstelijk, zo aanmatigend deed.
Terwijl de twee vrouwen aan hun soep begonnen – en nadrukkelijk de graanklanders in hun brood negeerden – trok Egwene zich terug naar de zijkant van de kamer en bleef daar staan, met haar handen voor zich verstrengeld en een stramme rug. Elaida wierp een blik op haar en glimlachte, kennelijk omdat ze weer een teken van onderworpenheid zag. Eigenlijk durfde Egwene zich gewoon niet te vei roeren, want ze vreesde dat elke beweging ermee zou eindigen dat ze Elaida in het gezicht sloeg. Licht, wat was dit moeilijk! ‘Waarover praten ze in de Toren, Meidani?’ vroeg Elaida terwijl ze haar brood in de soep doopte. ‘Ik... heb niet veel tijd om te luisteren...’
Elaida boog zich naar voren. ‘O, je weet vast wel iets. Je hebt oren, en zelfs Grijzen zullen wel eens roddelen. Wat zeggen ze over die opstandelingen?’
Meidani verbleekte nog meer. ‘Ik... Ik...’
‘Hmm,’ zei Elaida. ‘Toen we nog Novices waren, was je nooit zo traag, Meidani. Je hebt niet bepaald indruk op me gemaakt de afgelopen paar weken. Ik begin me af te vragen waarom je ooit de stola hebt gekregen; misschien hoort die eigenlijk wel helemaal niet om je schouders te liggen.’
Meidani’s ogen werden groot.
Elaida glimlachte naar haar. ‘O, ik plaag je alleen maar, kind. Eet maar weer verder.’
Ze maakte grapjes! Grapjes over hoe ze de stola van een vrouw had gestolen, haar zodanig had vernederd dat ze de Toren was ontvlucht. Licht! Wat was er met Elaida aan de hand? Toen Egwene de vrouw in het verleden had ontmoet, vond ze Elaida streng, maar niet tiranniek. Mensen veranderden door macht. Het leek erop dat Elaida sinds het bekleden van de Amyrlin Zetel haar strengheid en ernst had verruild voor een sterk gevoel van rechtvaardiging en wreedheid. Meidani keek op. ‘Ik... Ik heb enkele zusters bezorgdheid horen uitspreken over de Seanchanen.’
Elaida maakte een achteloos handgebaar en nam een hapje soep. ‘Bah. Die zijn te ver weg om gevaar voor ons op te leveren. Ik vraag me af of ze niet in het geheim voor de Herrezen Draak werken. Hoe dan ook, ik vermoed dat de geruchten over hen sterk overdreven zijn.’ Elaida wierp een blik op Egwene. ‘Ik blijf het vermakelijk vinden dat sommige mensen alles geloven wat ze horen.’ Egwene kon niets uitbrengen. Ze kon niet eens sputteren. Wat zou Elaida vinden van die ‘overdreven’ geruchten als de Seanchanen een koude a’dam om die domme hals van haar legden? Egwene voelde de band soms nog op haar eigen huid; kriebelend, onmogelijk te verplaatsen. Soms werd ze nog altijd een beetje misselijk als ze vrij rondliep, alsof ze het gevoel had dat ze opgesloten hoorde te zitten, geketend aan de muur met een eenvoudige lus van metaal. Ze wist wat ze had Gedroomd, en ze wist dat die Dromen voorspellend waren. De Seanchanen zouden de Witte Toren aanvallen. Kennelijk sloeg Elaida haar waarschuwingen in de wind. ‘Nee,’ zei Elaida, terwijl ze Egwene wenkte om nog wat soep te brengen, ‘die Seanchanen zijn niet het probleem. Het echte gevaar is het volkomen gebrek aan gehoorzaamheid dat de Aes Sedai aan de dag leggen. Wat moet ik doen om een eind te maken aan die dwaze gesprekken bij de bruggen? Hoeveel zusters moeten er nog boete doen voordat ze mijn gezag aanvaarden?’ Ze tikte met haar lepel tegen haar soepkom. Egwene, bij de opdientafel, pakte de soepterrine en haalde de lepel uit de zilveren houder.
‘Ja,’ overpeinsde Elaida, ‘als de zusters gehoorzaam waren, dan zou de Toren nu niet verdeeld zijn. Die opstandelingen zouden hebben gehoorzaamd in plaats van weg te vluchten als een dwaze zwerm geschrokken vogels. Als de zusters gehoorzaam waren, dan hadden we de Herrezen Draak nu in handen en zou er allang zijn afgerekend met die afschuwelijke mannen die worden opgeleid in hun “Zwarte Toren”. Hoe denk jij daarover, Meidani?’
‘Ik... Gehoorzaamheid is beslist belangrijk, Elaida.’ Elaida schudde haar hoofd terwijl Egwene soep in haar kom schepte. ‘Dat zou iedereen zeggen, Meidani. Ik wilde weten wat jij vindt dat er zou moeten gebeuren. Gelukkig heb ik zelf een ingeving. Vind je het niet merkwaardig dat er in de Drie Geloften niets wordt gezegd over gehoorzaamheid aan de Witte Toren? Zusters mogen niet liegen, ze mogen geen wapen maken waarmee mannen elkaar kunnen doden, en ze mogen de Kracht niet als wapen tegen anderen gebruiken, behalve uit zelfverdediging. Die geloften hebben mij altijd te laks geleken. Waarom geen gelofte om de Amyrlin te gehoorzamen? Als die eenvoudige belofte deel van ons allen uitmaakte, hoeveel pijn en moeite hadden we ons dan kunnen besparen? Misschien moet er iets herzien worden.’
Egwene verstijfde. Ooit had ze zelf ook het belang van de geloften niet ingezien. Ze vermoedde dat veel Novices en Aanvaarden wel eens de zin ervan hadden betwijfeld. Maar ze had geleerd, zoals elke Aes Sedai uiteindelijk deed, hoe belangrijk ze waren. De Drie Geloften waren dat wat de Aes Sedai vormde. Ze zorgden ervoor dat de Aes Sedai deden wat het beste was voor de wereld, maar bovendien waren ze een bescherming tegen beschuldigingen. De geloften veranderen... dat zou een ongehoorde ramp zijn. Elaida hoorde dat te weten. De valse Amyrlin richtte zich juist weer op haar soep, glimlachend in zichzelf, ongetwijfeld al bezig een vierde gelofte te verwoorden om gehoorzaamheid af te dwingen. Zag ze niet in dat dat de Toren zelf zou ondermijnen? Het zou de Amyrlin van een leider in een despoot veranderen!