Egwenes woede kolkte binnen in haar, dampend als de soep in haar handen. Die vrouw, dat... schepsel! Zij was de oorzaak van alle problemen in de Witte Toren, zij was degene die de scheiding veroorzaakte tussen de opstandelingen en de getrouwen. Zij had Rhand gevangengenomen en hem afgeranseld. Zij was een ramp! Egwene voelde dat ze beefde. Nog even, dan zou ze knappen en Elaida de waarheid vertellen. De woorden probeerden zich nu al aan haar te ontworstelen, en ze kon ze amper binnenhouden. Nee! dacht ze. Als ik dat doe, is mijn strijd voorbij. Dan verlies ik mijn oorlog.
Dus deed Egwene het enige wat ze kon bedenken om zichzelf tegen te houden. Ze liet de soep op de vloer vallen. Bruine vloeistof spetterde over het prachtige kleed met rode, gele en groene vliegende vogels. Elaida vloekte, sprong op uit haar stoel en stapte achteruit van de troep. Niets van de vloeistof was op haar gewaad beland, jammer genoeg. Egwene griste rustig een handdoekje van de tafel en begon de rommel op te deppen. ‘Stomme kluns!’ schold Elaida.
‘Het spijt me,’ zei Egwene. ‘Ik wou dat het niet was gebeurd.’ En dat was ook zo. Ze wenste dat niets van deze avond was gebeurd. Ze wenste dat niet Elaida de leiding had, ze wenste dat de Toren nooit opgesplitst was. Ze wenste dat ze niet gedwongen was geweest om de soep op de vloer te morsen. Maar dat had ze toch gedaan. En dus ruimde ze op, schrobbend op haar knieën.
Elaida wees sputterend omlaag. ‘Dat kleed is meer waard dan jouw hele dorp, wilder! Meidani, help haar!’
De Grijze maakte geen enkele tegenwerping. Ze stond snel op en pakte een emmer koud water die als wijnkoeler dienstdeed, en ze haastte zich om Egwene te helpen. Elaida liep naar een deur aan de andere kant van de kamer om bedienden te roepen.
‘Roep me bij je,’ fluisterde Egwene terwijl Meidani neerknielde om haar te helpen.
‘Wat?’
‘Roep me bij je om me te onderwijzen,’ zei Egwene zachtjes, omkijkend naar Elaida, die met haar rug naar hen toe stond. ‘We moeten praten.’
Egwene had aanvankelijk het voornemen gehad om de verspieders uit Salidar te vermijden en Beonin te laten optreden als haar boodschapper. Maar ze had te veel vragen. Waarom was Meidani niet uit de Toren gevlucht? Wat waren de verspieders van plan? Waren er nog anderen geadopteerd door Elaida en zo grondig onderworpen als Meidani?
Meidani keek naar Elaida, toen weer naar Egwene. ‘Het lijkt er misschien soms niet op, maar ik ben nog steeds een Aes Sedai, meisje. Je kunt me geen bevelen geven.’
‘Ik ben je Amyrlin, Meidani,’ zei Egwene rustig terwijl ze een handdoek vol soep uitwrong in een kan. ‘En dat kun je maar beter niet vergeten. Behalve als je wilt dat de Drie Geloften worden vervangen door geloften om tot in alle eeuwigheid Elaida te dienen.’ Meidani keek haar kort aan, maar toen kromp ze ineen bij Elaida’s schrille kreten om bedienden. Die arme vrouw had het kennelijk de laatste tijd moeilijk gehad.
Egwene legde haar hand op haar schouder. ‘Elaida kan van haar Zetel worden ontdaan, Meidani. De Toren zal worden herenigd. Ik zal ervoor zorgen, maar we moeten moed houden. Roep me bij je.’ Meidani wierp Egwene een schattende blik toe. ‘Hoe... hoe doe je het toch? Ze zeggen dat je drie of soms wel vier keer per dag wordt gestraft, dat je tussendoor Heling nodig hebt zodat, ze je weer opnieuw kunnen slaan. Hoe verdraag je het?’
‘Ik verdraag het omdat ik moet,’ zei Egwene, die haar hand liet zakken. ‘Net zoals we allemaal doen wat we moeten. Jouw dienst hier, om Elaida in de gaten te houden, valt je zwaar, dat zie ik aan je, maar je moet weten dat je werk wordt opgemerkt en gewaardeerd.’ Egwene wist niet of Meidani werkelijk was gestuurd om Elaida in de gaten te houden, maar het was altijd beter als een vrouw het gevoel had dat ze leed voor een goed doel. Kennelijk was het juist geweest, want Meidani rechtte haar rug, putte er troost uit en knikte. ‘Dank je.’
Elaida kwam terug, met drie bedienden achter haar aan. ‘Roep me bij je,’ herhaalde Egwene op een fluistertoon. ‘Ik ben een van de weinigen in deze Toren met een goed excuus om in de verschillende Ajahkwartieren te komen. Ik kan herstellen wat is gebroken, maar ik zal je hulp nodig hebben.’ Meidani weifelde, maar toen knikte ze. ‘Goed dan.’
‘Jij!’ snauwde Elaida, die naar Egwene toe stapte. ‘Eruit! Ik wil dat je tegen Silviana zegt dat ze je een afranseling moet geven zoals ze nog nooit iemand heeft afgeranseld! Ik wil dat ze je straft, je ter plekke Heelt en je dan nog een pak rammel geeft! Wegwezen!’ Egwene stond op en gaf de vuile handdoek aan een van de bedienden. Toen liep ze naar de deur.
‘En denk maar niet dat je dankzij je klunzigheid je taken hebt ontlopen,’ vervolgde Elaida achter haar. ‘Je komt op een andere dag terug om me te dienen. En als je dan ook maar één druppel morst, laat ik je een week lang opsluiten in een cel zonder vensters of licht. Is dat begrepen?’
Egwene verliet de kamer. Was die vrouw ooit werkelijk een Aes Sedai geweest die haar temperament kon beheersen? Maar Egwene had zelf ook de beheersing over haar gevoelens verloren. Ze had nooit een punt mogen bereiken waarop ze gedwongen was om de soep te laten vallen. Ze had onderschat hoe woest Elaida haar kon maken, maar dat zou niet nog eens gebeuren. Onderweg kalmeerde ze zichzelf, ademde in en uit. Woede hielp haar niet. Je werd ook niet boos op de wezel die je erf op sloop en je kippen opvrat. Je zette gewoon een val en ontdeed je van het beest. Woede was zinloos.
Met handen die nog steeds een beetje naar peper en kruiden roken, liep ze naar de laagste verdieping van de Toren, naar de eetzaal voor Novices bij de hoofdkeukens. Egwene had in de afgelopen negen dagen zelf vaak in die keukens gewerkt; elke Novice moest taken verrichten. De geuren daar – kolen en rook, pruttelende soep en scherpe zeep – waren vertrouwd. Die geuren weken eigenlijk niet eens zo heel erg af van die in de keuken van haar vaders herberg, thuis in Tweewater.
De witgepleisterde ruimte was verlaten en er zat niemand aan de tafels, hoewel op een ervan een dienblaadje stond met een pannendeksel eroverheen om het eten warm te houden. Haar kussen lag er ook, door de Novices achtergelaten om de harde bank zachter te maken. Egwene liep ernaartoe, maar ze negeerde zoals altijd het kussen, hoewel ze dankbaar was voor het gebaar. Ze ging zitten en tilde het deksel van de maaltijd. Helaas stond daar alleen maar een kom met diezelfde bruine soep. Er was geen spoor van het geroosterde vlees, de saus of de lange, dunne boterbonen waaruit de rest van Elaida’s maaltijd had bestaan.
Maar toch, het was eten, en Egwenes maag nam het dankbaar in ontvangst. Elaida had haar niet bevolen zich onmiddellijk te melden voor haar straf, en dus had Silviana’s bevel dat ze eerst ging eten voorrang. Of althans, dat argument was voldoende om haar te beschermen.
Ze at in stilte, alleen. De soep was inderdaad kruidig en smaakte evenzeer naar peper als de geur al deed vermoeden, maar dat vond ze niet erg. Verder smaakte hij eigenlijk best goed. Ze had ook een paar sneetjes brood gekregen, hoewel het de kapjes van het brood waren. Al met al was het geen slechte maaltijd voor iemand die had verwacht dat ze niets zou krijgen.
Egwene at peinzend, luisterend naar Laras en de keukenhulpen die rammelden met pannen tijdens de afwas in de keuken, verbaasd over hoe rustig ze zich voelde. Ze was veranderd; iets in haar was anders. Elaida zien, eindelijk oog in oog staan met de vrouw die al maanden haar tegenstreefster was, dwong haar met een nieuwe blik te kijken naar waar ze mee bezig was.
Ze had zich voorgenomen om Elaida te ondermijnen en van binnenuit de macht over de Witte Toren te grijpen. Nu besefte ze dat ze Elaida niet hoefde te ondermijnen. Die vrouw was daar heel goed zelf toe in staat.
Egwene kon zich al indenken hoe de Gezetenen en de oversten van de Ajahs zouden reageren wanneer Elaida haar bedoeling om de Drie Geloften te veranderen aankondigde!
Elaida zou uiteindelijk vallen, met of zonder hulp van Egwene. Egwenes plicht als Amyrlin was niet om die val te bespoedigen, maar om te doen wat ze kon om de Toren en de bewoonsters ervan bijeen te houden. Ze konden het zich niet veroorloven om nog verder te versplinteren. Het was haar plicht om de chaos en vernietiging die hen allen bedreigden op afstand te houden, de Toren te hersmeden. Terwijl ze haar soep opat en met het laatste stukje brood de restjes uit de kom depte, besefte ze dat ze moest doen wat ze kon om een bron van kracht te zijn voor de zusters in de Toren. Er was nog maar heel weinig tijd. Wat richtte Rhand zonder begeleiding aan in de wereld? Wanneer zouden de Seanchanen aanvallen in het noorden? Ze zouden door Andor moeten trekken om naar Tar Valon te komen, en wat voor vernietiging zou dat veroorzaken? Ze had vast nog wel enige tijd om de Toren te hersmeden voordat de aanval kwam, maar ze kon geen ogenblik verspillen.