Renald stopte een prop tobak in zijn pijp terwijl Thulin de wagen inhield. De slanke, grijsharige smid gaf de leidsels aan zijn dochter en klom van de bok, en zijn voeten wierpen stofwolkjes op toen hij de grond raakte. Achter hem broeide nog steeds de verre storm. Thulin duwde het poortje in het hek open en beende naar de veranda toe. Hij zag er verstrooid uit. Renald deed zijn mond open om hem te begroeten, maar Thulin was hem voor. ‘Ik heb mijn beste aambeeld in Gallanha’s oude aardbeienperkje begraven, Renald,’ zei de potige smid. ‘Je weet toch nog wel waar dat is? Ik heb er ook mijn beste gereedschap bij gestopt. Het zit goed ingevet in een stevige kist, die ik heb gevoerd om alles droog te houden. Dat zou de roest wel moeten weren, in ieder geval voorlopig.’
Renald deed zijn mond dicht en hield zijn halfvolle pijp in zijn hand. Als Thulin zijn aambeeld begraven had... nou, dan betekende dat dat hij voorlopig niet van plan was terug te komen. ‘Thulin, wat...’
‘Als ik niet terugkeer,’ zei Thulin met een blik naar het noorden, ‘wil jij dan mijn spullen opgraven en zorgen dat ze goed terechtkomen? Verkoop ze aan iemand die erom geeft, Renald. Ik wil niet dat ze bij zomaar iemand terechtkomen. Het heeft me twintig jaar gekost het allemaal te verzamelen, weet je.’
‘Maar Thulin!’ sputterde Renald. ‘Waar ga je naartoe?’ Thulin draaide zich weer naar hem om en legde zijn hand op het hek om de veranda, en zijn bruine ogen stonden somber. ‘Er komt een storm aan,’ zei hij. ‘En dus denk ik dat ik naar het noorden moet gaan.’
‘Storm?’ vroeg Renald. ‘Die aan de horizon, bedoel je? Thulin, het ziet er akelig uit – bloedvuur in mijn botten, het ziet er beslist akelig uit – maar je hoeft er toch niet voor weg te vluchten? We hebben wel eerder zwaar weer gehad.’
‘Niet zoals dit, oude vriend,’ zei Thulin. ‘Dit is niet het soort storm dat je negeert.’
‘Thulin?’ vroeg Renald. ‘Waar heb je het over?’ Voordat hij kon antwoorden, riep Gallanha van de bok van de wagen: ‘Heb je hem over de pannen verteld?’
‘O ja,’ zei Thulin. ‘Gallanha heeft die koperen pannen opgepoetst die je vrouw altijd zo mooi vond. Ze staag op de keukentafel op Auaine te wachten als ze ze wil hebben.’ Na die woorden knikte Thulin naar Renald en liep hij terug naar de wagen. Renald bleef onthutst zitten. Thulin was altijd nogal bot geweest; hij zei wat hij dacht en vervolgde zijn weg. Dat was een van de eigenschappen die Renald nu juist aan hem bevielen. Maar de smid kon soms ook door een gesprek heen rollen als een rotsblok door een kudde schapen, waardoor iedereen verdoofd achterbleef. Renald krabbelde overeind, liet zijn pijp op de schommelstoel liggen en volgde Thulin door de tuin naar de wagen. Bloedvuur, dacht Renald toen hij opzij keek en het bruine gras en de dode struiken weer opmerkte.
Hij had zo hard gewerkt aan die tuin.
De smid controleerde of de kratten met kippen aan de zijkanten van zijn wagen stevig vastzaten. Renald haalde hem in en stak zijn hand uit, maar Gallanha leidde hem af.
‘Hier, Renald,’ zei ze vanaf de bok. ‘Pak aan.’ Ze stak een mandje met eieren uit, waarbij er een gouden haarlok aan haar knot ontsnapte. Renald pakte de mand aan. ‘Geef die maar aan Auaine. Ik weet dat jullie niet meer zoveel kippen hebben, na die vossen van afgelopen herfst.’
Renald keek in de mand met eieren. Sommige waren wit, andere bruin.
‘Ja, maar waar gaan jullie naartoe, Gallanha?’
‘Naar het noorden, mijn vriend,’ antwoordde Thulin. Hij liep langs en legde zijn hand op Renalds schouder. ‘Er zal zich daar wel een leger verzamelen, denk ik. Legers hebben altijd behoefte aan smeden.’
‘Alsjeblieft,’ zei Renald, gebarend met de eiermand. ‘Neem nog heel even de tijd. Auaine heeft net brood in de oven gestopt, zo’n dik honingbrood dat jullie zo lekker vinden. We kunnen dit bespreken bij een spelletje steen.’ Thulin aarzelde.
‘We kunnen beter gaan,’ zei Gallanha zachtjes. ‘De storm komt eraan.’
Thulin knikte. ‘Jij moet ook maar overwegen om naar het noorden te komen, Renald. Als je komt, breng dan alles mee wat je kunt.’ Hij zweeg even. ‘Je bent handig genoeg met het gereedschap dat je hier hebt om een beetje metaalwerk te doen, dus pak je beste zeisen en maak er paalwapens van. Je twee beste zeisen; ga niet rommelen met tweede of derde keus. Pak je beste, want dat is het wapen dat je zult gebruiken.’
Renald fronste zijn voorhoofd. ‘Hoe weet je dat er een leger zal zijn?
Thulin, mijn ziel mag branden, ik ben geen soldaat!’
Thulin sprak verder alsof hij hem niet had gehoord. ‘Met een paalwapen kun je iemand van een paard trekken en doodsteken. En nu ik erover nadenk, misschien moet je van de derde keus maar een paar zwaarden maken.’
‘Wat weet ik van zwaarden maken? Of van ermee vechten, wat dat aangaat?’
‘Dat kun je leren,’ zei Thulin, en hij wendde zich naar het noorden, ‘ledereen zal nodig zijn, Renald. Iedereen. Ze komen naar ons toe.’ Hij keek om naar Renald. ‘Een zwaard is echt niet zo moeilijk te maken. Je pakt een zeisblad en slaat het recht, dan zet je er een stuk hout aan als handbescherming, zodat de kling van je vijand niet omlaag kan glijden en in je hand kan hakken. Je kunt waarschijnlijk wel toe met dingen die je al hebt.’
Renald knipperde met zijn ogen. Hij was opgehouden met vragen stellen, maar hij kon niet ophouden ze te denken. Ze verdrongen zich in zijn hoofd als vee dat zich allemaal tegelijk door een hek probeert te persen.
‘Neem al je dieren mee, Renald,’ zei Thulin. ‘Je kunt ze opeten – of je mannen eten ze op – en de melk komt ook van pas. En zo niet, dan kun je ruilen met anderen voor rund- of schapenvlees. Voedsel zal schaars zijn nu alles zo snel bederft en de wintervoorraden bijna op zijn. Neem alles mee wat je hebt. Gedroogde bonen, gedroogd fruit, alles.’
Renald leunde achterover tegen het tuinhek. Hij voelde zich zwak en slap. Uiteindelijk wist hij nog één vraag uit te brengen. ‘Waarom?’ Thulin weifelde even, maar toen stapte hij bij de wagen weg en legde zijn hand weer op Renalds schouder. ‘Het spijt me dat ik zo kortaf ben. Ik... nou, je weet hoe ik ben met woorden, Renald. Ik weet niet wat die storm is, maar ik weet wél wat hij betekent. Ik heb nog nooit een zwaard vastgehouden, maar mijn vader heeft in de Aiel-oorlog gevochten, en ik ben een Grenslander. Die storm betekent dat het einde nadert, Renald. We moeten erbij zijn als het zover is.’ Hij zweeg even, draaide zich om en keek naar het noorden, bekeek die samenpakkende wolken zoals een boerenknecht zou kijken naar een gifslang die hij midden op een akker aantreft. ‘Het Licht beware ons, mijn vriend. We moeten erbij zijn.’
Met die woorden trok hij zijn hand terug en klom weer op de bok. Renald keek toe terwijl ze rustig de ossen in beweging zetten en naar het noorden wegreden. Hij keek hen een hele tijd na, met een verdoofd gevoel. In de verte knalde de donder als het geluid van een zweep die tegen de heuvels zwiepte.
Hoe maakte je een paalwapen? Thulin had gezegd dat je er een man mee van een paard kon trekken. Nou, dan zou hij de steel moeten vervangen door een langere, rechte schacht van essenhout. Het geflensde uiteinde van de schacht moest uitsteken voorbij de hiel van het blad, tot een ruwe speerpunt omgevormd en bekleed met een stuk tin voor de sterkte. En dan moest hij het blad verhitten en de teen ongeveer halverwege ombuigen, zodat hij een haak kreeg waarmee je iemand van zijn paard kon trekken en hem misschien tegelijkertijd kon verwonden. Hij schoof het blad in de gloeiende kolen om het te verhitten en bond zijn schort voor.