Выбрать главу

Egwene bracht haar kom naar de keuken en waste hem zelf af, wat haar een goedkeurend knikje opleverde van de gezette Meesteres der Keukens. Daarna liep Egwene naar Silviana’s werkkamer. Ze wilde haar straf snel achter de rug hebben; ze was nog altijd van plan om Leane vanavond te bezoeken, zoals gebruikelijk. Egwene klopte aan en stapte naar binnen, waar Silviana bij het licht van twee zilveren lampen aan haar schrijftafel in een dik boek zat te bladeren. Toen Egwene binnenkwam, legde Silviana een reepje rode stof tussen het boek en sloeg het dicht. Op het versleten kaft stond: Meditaties over de ontstekende vlam, een geschiedenis van de opkomst van verschillende Amyrlins. Merkwaardig.

Egwene ging op een kruk voor de schrijftafel zitten – zonder een spier te vertrekken om de opvlammende pijn in haar achterste – en vertelde rustig over de avond, waarbij ze wegliet dat ze de soepterrine met opzet had laten vallen. Ze vertelde echter wel dat ze hem had laten vallen nadat Elaida had gesproken over het intrekken en wijzigen van de Drie Geloften. Silviana keek daar heel peinzend bij.

‘Nou,’ zei de vrouw toen ze opstond en haar riem pakte, ‘de Amyrlin heeft gesproken.’

‘Ja, dat heb ik inderdaad,’ zei Egwene, die ook opstond en zich over de tafel boog, met haar rokken en ondergewaad opgehesen om het pak slaag in ontvangst te nemen.

Silviana weifelde even, en toen begon de afranseling. Vreemd genoeg voelde Egwene geen verlangen om te gillen. Het deed natuurlijk wel pijn, maar ze kon gewoon geen geluid uitbrengen. Wat een belachelijke straf was dit!

Ze herinnerde zich haar verdriet toen ze de zusters in de gangen zag lopen, kijkend naar elkaar met angst, argwaan en wantrouwen. Ze herinnerde zich haar ellende toen ze Elaida moest bedienen en haar mond moest houden. En ze herinnerde zich haar volkomen afgrijzen bij de gedachte dat iedereen in de Toren zou worden gebonden aan een gelofte om zo’n tiran te gehoorzamen.

Egwene herinnerde zich ook haar medelijden met die arme Meidani. Geen enkele zuster hoorde zo te worden behandeld. Gevangenschap was één ding. Maar een vrouw koeioneren, met haar spelen, toespelingen uiten over komende martelingen? Dat was onverteerbaar.

Elk van die dingen veroorzaakte pijn binnen in Egwene, als een mes in haar borst, dwars door het hart. Terwijl het pak slaag doorging, besefte ze dat niets wat ze met haar lichaam deden ooit te vergelijken zou zijn met de zielspijn van zien van hoe de Witte Toren leed onder de handen van Elaida. Vergeleken met die innerlijke pijn was deze aframmeling bespottelijk. En dus begon ze te lachen.

Het was geen geforceerde lach. Het was geen opstandige lach. Het was een lach van ongeloof. Van opperste verbazing. Hoe konden ze denken dat het iets zou oplossen als ze haar afstraften? Het was belachelijk!

De klappen stopten. Egwene keek om. Dat was toch zeker niet alles?

Silviana keek haar bezorgd aan. ‘Kind?’ vroeg ze. ‘Gaat het wel?’

‘Het gaat heel goed.’

‘Weet je... Weet je dat zeker? Hoe voel je je?’

Ze denkt dat ik ben doorgeslagen, besefte Egwene. Ze slaat me, en ik lach erom.

‘Ik voel me goed,’ zei Egwene. ‘Ik lach niet omdat ik gebroken ben, Silviana. Ik lach omdat het zo onzinnig is om me te slaan.’ Het gezicht van de vrouw betrok.

‘Snap je het niet?’ vroeg Egwene. ‘Voel je de pijn niet? Als je ziet hoe de Toren om je heen instort? Is dat te vergelijken met een afranseling?’

Silviana gaf geen antwoord.

Ik begrijp het nu, dacht Egwene. Voorheen besefte ik niet wat de Aiel deden. Ik nam aan dat ik gewoon taaier moest zijn, dat ik dan zou leren te lachen om pijn. Maar het is helemaal geen taaiheid. Het is geen kracht waardoor ik lach. Het is inzicht.

De Toren laten vallen, de Aes Sedai laten falen; de pijn daarvan zou haar te gronde richten. Zij moest dat tegengaan, want zij was de Amyrlin Zetel.

‘Ik kan niet weigeren je te straffen,’ zei Silviana. ‘Dat besef je wel.’

‘Natuurlijk,’ zei Egwene. ‘Maar fris mijn geheugen even op, alsjeblieft. Wat zei je ook alweer over Shemerin? Waarom kon Elaida haar zomaar de stola afpakken?’

‘Omdat Shemerin dat aanvaardde,’ antwoordde Silviana. ‘Ze gedroeg zich alsof ze de stola werkelijk had verloren. Ze vocht niet terug.’

‘Ik zal niet dezelfde fout maken, Silviana. Elaida mag zeggen wat ze wil, maar dat verandert niet wie ik ben, of wie ieder van ons is. Als ze probeert de Drie Geloften te veranderen, zullen er zusters zijn die zich verzetten, die vasthouden aan wat juist is. En dus, als je mij slaat, sla je de Amyrlin Zetel. Dat zou vermakelijk genoeg moeten zijn om ons allebei aan het lachen te maken.’

De straf ging door en Egwene omhelsde de pijn, nam die in zich op en beoordeelde hem als onbelangrijk terwijl ze ongeduldig wachtte tot het voorbij was. Ze had een heleboel werk te doen.

3

De wegen van de eer

Aviendha zat gehurkt op de lage, grazige heuvel, samen met haar speerzusters en enkele Zuiverbloedige verkenners, en ze keken naar de vluchtelingen. Het was een deerniswekkend stel, die Domaanse natlanders, met vuile gezichten die in geen maanden een zweettent hadden gezien en met uitgemergelde kinderen die te veel honger hadden om te huilen. Een droevige muilezel trok een kar tussen de honderd ploeterende mensen door; wat ze niet op het voertuig hadden kunnen stapelen, droegen ze zelf. Van allebei was er niet veel. Ze sjokten naar het noordoosten over een pad dat net geen weg kon worden genoemd. Misschien lag er een dorp die kant op. Misschien voelden ze gewoon hoe onveilig het kustland was.

Het heuvelachtige landschap was open, op hier en daar een groepje bomen na.

De vluchtelingen hadden Aviendha en haar metgezellen niet opgemerkt, hoewel ze zich op nog geen honderd pas afstand bevonden. Ze had nooit begrepen hoe natlanders zo blind konden zijn. Keken ze dan niet om zich heen? Letten ze dan niet op afwijkingen aan de horizon? Snapten ze niet dat reizen zo dicht langs een heuvel bijna gelijkstond aan een uitnodiging aan verkenners om hen te bespieden? Ze hadden de heuvel moeten laten bewaken door hun eigen verkenners voordat ze er in de buurt waren gekomen. Kon het ze dan niet schelen? Aviendha huiverde. Hoe kon je niet geven om ogen die naar je keken, ogen die konden toebehoren aan een man of een Speervrouwe met een wapen? Wilden ze zo graag ontwaken uit de droom? Aviendha vreesde de dood niet, maar er was een groot verschil tussen de dood omhelzen en ernaar verlangen. Steden, dacht ze, die zijn het probleem. Steden waren stinkende, etterende plekken, als zweren die nooit heelden. Sommige waren beter dan andere – Elayne deed het bewonderenswaardig in Caemlin – maar de rest ervan trok te veel mensen aan en leerde die wennen aan een langdurig verblijf op één plek. Als die vluchtelingen zich het reizen hadden aangewend, hadden geleerd hun eigen voeten te gebruiken in plaats van te vertrouwen op paarden zoals natlanders zo vaak deden, dan zou het ze niet zoveel moeite kosten om hun steden te verlaten. Onder de Aiel werden de ambachtslieden opgeleid om zich te verdedigen, de kinderen konden dagenlang van het land leven, en zelfs smeden konden snel grote afstanden overbruggen. Een hele sibbe kon binnen een uur op pad zijn, met alles wat ze nodig hadden op hun rug gebonden.