‘Dat stel ik op prijs,’ zei Tam, ‘maar het is niet nodig. Ik heb alles wat ik nodig heb.’
Verborg hij een grijns? Misschien was het een hoogdravende toespraak geweest. De kamer voelde bedrukkend warm, dus Rhand draaide zich om, liep over het mooie kleed en gooide de balkondeuren weer open. De zon was inderdaad ondergegaan, en de duisternis was over de stad gevallen. Een frisse oceaanbries blies over hem heen toen hij naar de borstwering stapte, de nacht in. Tam kwam naast hem staan.
‘Ik vrees dat ik je zwaard kwijt ben,’ hoorde Rhand zichzelf zeggen. Het voelde dwaas.
‘Dat geeft niet,’ zei Tam. ‘Ik weet niet of ik dat ding wel ooit verdiende.’
‘Was je echt een zwaardmeester?’
Tam knikte. ‘Ik neem aan van wel. Ik heb een man gedood die er een was, in het bijzijn van getuigen, maar dat heb ik mezelf nooit vergeven. Hoewel het moest gebeuren.’
‘De dingen die moeten gebeuren, zijn vaak de dingen die we het minst graag willen doen.’
‘Als dat niet de waarheid is,’ zei Tam. Hij zuchtte zachtjes en leunde op het muurtje. Verlichte vensters begonnen te stralen in de duisternis beneden. ‘Het is zo vreemd. Mijn jongen, de Herrezen Draak. Al die verhalen die ik tijdens mijn reizen over de wereld heb gehoord, daar maak ik deel van uit.’
‘Bedenk eens hoe het voor mij is,’ zei Rhand.
Tam grinnikte. ‘Ja, ik neem aan dat jij heel goed snapt wat ik bedoel. Grappig, vind je niet?’
‘Grappig?’ Rhand schudde zijn hoofd. ‘Nee. Niet grappig. Mijn leven is niet van mezelf. Ik ben een speelpop voor het Patroon en de Voorspellingen, en ik moet dansen voor de wereld voordat mijn touwtjes worden doorgesneden.’
Tam fronste zijn voorhoofd. ‘Dat is niet waar, mijn zoon. Eh, heer.’
‘Ik kan het niet anders zien.’
Tam sloeg zijn armen over elkaar en legde ze op de gladde stenen van het muurtje. ‘Ik denk dat ik het wel kan begrijpen. Ik herinner me zelf ook een paar van die gevoelens, uit de tijd toen ik soldaat was. Je weet toch dat ik tegen Tyr heb gevochten? Je zou denken dat er pijnlijke herinneringen bij me zouden bovenkomen nu ik hier ben. Maar de ene vijand gaat op een gegeven ogenblik op de andere lijken. Ik neem niemand iets kwalijk.’
Rhand zette de toegangssleutel op de borstwering, maar hield hem stevig vast. Hij boog zich niet naar voren en bleef met rechte rug staan. ‘Een soldaat heeft ook niet veel te kiezen in zijn eigen lotsbestemming,’ vervolgde Tam, die met een vinger achteloos op de stenen tikte. ‘Belangrijke mannen nemen alle beslissingen. Mannen... Nou, mannen zoals jij, denk ik.’
‘Maar mijn keuzes worden voor me gemaakt door het Patroon zelf,’ zei Rhand. ‘Ik heb nog minder vrijheid dan de soldaten. Jij had kunnen vluchten, deserteren. Of eruit kunnen stappen via gewettigde wegen.’
‘En jij kunt niet vluchten?’ vroeg Tam.
‘Ik denk niet dat het Patroon dat zou toelaten,’ zei Rhand. ‘Wat ik doe is te belangrijk. Het zou me gewoon weer in het gareel dwingen. Dat is al tien keer gebeurd.’
‘En zou je echt willen vluchten?’ vroeg Tam. Rhand gaf geen antwoord.
‘Ik had die oorlogen achter me kunnen laten. Maar tegelijkertijd ook niet. Niet zonder te verloochenen wie ik was. Ik denk dat het voor jou hetzelfde is. Maakt het uit of je kunt vluchten als je weet dat je het toch niet zult doen?’
‘Aan het eind van mijn pad sterf ik,’ zei Rhand. ‘En ik heb geen keus.’ Tam kwam overeind en fronste zijn voorhoofd. Heel even voelde Rhand zich weer een jongen van twaalf. ‘Dat soort praat wil ik niet horen,’ zei Tam. ‘Zelfs al ben je de Herrezen Draak, ik wil het niet horen. Je hebt altijd een keus. Misschien kun je niet zelf kiezen waar je gedwongen wordt te gaan, maar je hebt nog steeds een keus.’
‘Hoe dan?’
Tam legde zijn hand op Rhands schouder. ‘De keus gaat niet altijd om wat je doet, jongen, maar waaróm je het doet. Toen ik soldaat was, waren er mannen die gewoon voor het geld vochten. Er waren anderen die vochten vanuit trouw; trouw aan hun kameraden, of aan de kroon, of wat dan ook. De soldaat die sterft vanwege geld en de soldaat die sterft vanwege trouw zijn allebei dood, maar er is een verschil tussen hen. De een zijn dood betekent iets. Die van de ander niet.
Ik weet niet of het waar is dat jij zult moeten sterven om dit alles zich te laten voltrekken. Maar we weten allebei dat je er niet voor zult weglopen. Hoe je ook veranderd bent, ik zie dat sommige dingen nog hetzelfde zijn. Dus ik wil geen geklaag horen over dat onderwerp.’
‘Ik klaagde niet...’ begon Rhand.
‘Weet ik,’ zei Tam. ‘Koningen klagen niet, ze overpeinzen.’ Hij scheen iemand te citeren, hoewel Rhand niet wist wie. Vreemd genoeg grinnikte Tam kort. ‘Het maakt niet uit,’ vervolgde hij. ‘Rhand, ik denk dat je dit kunt overleven. Ik kan me niet voorstellen dat het Patroon je niet wat vrede zal gunnen, gezien de dienst die je ons allemaal bewijst. Maar je bent een soldaat die ten strijde trekt, en het eerste wat een soldaat leert is dat hij misschien doodgaat. Je kunt dan misschien de plichten die je worden opgelegd niet kiezen, maar je kunt wel zelf besluiten waarom je ze vervult. Waarom trek je ten strijde, Rhand?’
‘Omdat ik moet.’
‘Dat is niet goed genoeg,’ zei Tam. ‘Naar de kraaien met die vrouw! Ik wou dat ze eerder bij me was gekomen. Als ik had geweten...’
‘Welke vrouw?’
‘Cadsuane Sedai,’ zei Tam. ‘Zij heeft me hierheen gehaald, zei dat ik met je moest praten. Ik was eerder weggebleven omdat ik dacht dat je bemoeizieke vader wel de laatste was op wie je zat te wachten!’ Tam ging nog door, maar Rhand luisterde niet meer. Cadsuane. Tam was gekomen vanwege Cadsuane. Het was niet omdat Tam Nynaeve had gezien en de kans waar had genomen. Niet omdat hij gewoon bij zijn zoon wilde kijken. Maar omdat hij was gemanipuleerd om hierheen te komen. Zou die vrouw Rhand dan nooit met rust laten!
Zijn gevoelens bij het zien van Tam waren zo sterk geweest dat ze daadwerkelijk het ijs hadden laten smelten. Te veel genegenheid was net als te veel haat. Beide lieten hem voelen, en dat risico kon hij niet nemen.
Maar hij had het gedaan. En plotseling werd hij bijna overstelpt door gevoel. Hij huiverde en wendde zich van Tam af. Was hun gesprek weer een spelletje van Cadsuane? En wat was Tams aandeel daarin? ‘Rhand?’ vroeg Tam. ‘Het spijt me. Ik had niet over de Aes Sedai moeten beginnen. Ze zei al dat je dan misschien boos zou worden.’
‘Wat zei ze nog meer?’ wilde Rhand weten, en hij draaide zich met een ruk weer naar Tam om. De forse man zette een aarzelende stap achteruit. Nachtelijke lucht blies om hem heen, en de lichten in de stad beneden waren spikkeltjes.
‘Nou,’ zei Tam, ‘ze zei dat ik met je moest praten over je jeugd, je moest herinneren aan betere tijden. Ze dacht...’
‘Ze manipuleert me!’ zei Rhand zacht, kijkend in Tams ogen. ‘En ze manipuleert jou. Iedereen probeert me vast te binden met touwen!’ De woede in hem kolkte. Hij probeerde het weg te duwen, maar dat viel hem heel zwaar. Waar was het ijs, de stilte? Wanhopig zocht Rhand de leegte. Hij probeerde al zijn gevoel in de vlam van een kaars te gieten, zoals Tam hem lang geleden had geleerd. Saidin wachtte daar. Zonder erbij na te denken greep Rhand het, en daarbij werd hij overstelpt door de gevoelens waarvan hij dacht dat hij ze had achtergelaten.
De leegte brak aan stukken, maar op een of andere wijze bleef saidin, dat zich tegen hem verzette. Hij schreeuwde toen de misselijkheid over hem kwam en smeet er opstandig zijn woede tegenaan. ‘Rhand,’ zei Tam fronsend. ‘Je zou beter moeten weten dan...’
‘zwijg!’ brulde Rhand, en hij smeet Tam tegen de vloer met een stroom Lucht. Rhand worstelde met zijn woede aan de ene kant en saidin aan de andere. Ze dreigden hem tussen zich te pletten. Hierom moest hij sterk zijn. Begrepen ze dat niet? Hoe kon iemand nog lachen terwijl hij werd geconfronteerd met krachten als deze? ‘Ik ben de Herrezen Draak!’ brulde Rhand naar saidin, naar Tam, naar Cadsuane, naar de Schepper zelf. ‘Ik zal jullie pion niet zijn!’ Hij wees met de toegangssleutel naar Tam. Zijn vader lag op de stenen vloer van het balkon. ‘Je komt van Cadsuane, doet alsof je me genegenheid toont. Maar je rolt weer een touwtje van haar uit om dat om mijn keel te draaien! Kan ik niet vrij zijn van jullie allemaal?’ Hij was zijn beheersing verloren, maar het kon hem niet schelen. Ze wilden dat hij voelde, nou, dan zou hij voelen! Ze wilden dat hij lachte? Hij zou lachen als zij brandden!