Выбрать главу

Hij zat op die kleine rotspunt met de toegangssleutel op de stenen voor hem. De lucht was hier ijl, en hij had moeite gehad met ademhalen totdat hij een weving van Lucht had ontdekt die de lucht om hem heen iets verdichtte. Net als bij de weving die hem warm hield, wist hij niet zeker hoe hij het had gedaan. Hij herinnerde zich vaag dat Asmodean hem een gelijksoortige weving had willen leren en dat hij die niet onder de knie had kunnen krijgen. Nu kwam het van nature.

Lews Therins invloed, of zijn eigen toenemende vertrouwdheid met de Ene Kracht?

De gebroken, open muil van de Drakenberg lag enkele honderden voet beneden hem, aan de linkerkant. De geuren van as en zwavel waren doordringend, zelfs op deze afstand. De muil was zwart van de as en rood van het gesmolten steen en de razende vuren. Hij hield nog altijd de Bron vast. Hij durfde niet los te laten. De vorige keer dat hij de Bron had gegrepen, was de ergste keer die hij zich kon herinneren, en hij vreesde dat de misselijkheid hem zou overstelpen als hij het nog eens probeerde.

Hij zat hier nu al uren. En toch voelde hij zich niet moe. Hij staarde naar de ter’angreaal. En dacht na.

Wat was hij? Wat was de Herrezen Draak? Een symbool? Een offerlam? Een zwaard, bedoeld om te vernietigen? Een beschuttende hand, bedoeld om te beschermen? Een ledenpop, die steeds opnieuw een rol speelde?

Hij was boos. Boos op de wereld, boos op het Patroon, boos op de Schepper omdat hij mensen zonder enige begeleiding tegen de Duistere liet vechten.

Wat voor recht hadden die allemaal om Rhands leven te eisen? Nou, Rhand had hun dat leven aangeboden. Het had een hele tijd geduurd voordat hij zijn dood had aanvaard, maar hij had er vrede mee gesloten. Was dat niet genoeg? Moest hij blijven lijden tot aan het eind?

Hij had gedacht dat als hij zichzelf hard genoeg maakte, dat de pijn zou wegnemen. Als hij niet kon voelen, kon hij ook niet lijden. De wonden in zijn zij klopten schrijnend. Een tijdlang had hij ze kunnen vergeten. Maar de vele doden op zijn geweten schuurden zijn ziel rauw. De lijst die begon met Moiraine. Alles was de verkeerde kant op gegaan na haar dood. Daarvóór had hij nog hoop gehad. Daarvóór was hij nog nooit in een kist gestopt. Hij had begrepen wat er van hem zou worden geëist en was veranderd zoals hij dacht dat nodig was. Die veranderingen moesten voorkomen dat hij zou worden overstelpt. Sterven om mensen te beschermen die hij niet kende? Uitverkoren om de mensheid te redden? Uitverkoren om de koninkrijken van de wereld te dwingen zich achter hem te scharen, degenen te vernietigen die weigerden te luisteren? Uitverkoren om de dood te veroorzaken van duizenden die in zijn naam vochten, om die zielen op zijn schouders te torsen, een last die gedragen moest worden? Welke man kon dat allemaal doen en geestelijk gezond blijven? De enige weg die hij had gezien, was door zijn gevoelens af te sluiten, cuendillar te worden. Maar hij had gefaald. Hij was niet in staat geweest zijn gevoelens geheel weg te nemen. De stem vanbinnen was zacht geweest, maar had hem toch als een naald geprikt en heel kleine gaatjes in zijn hart gemaakt. Zelfs door die kleine gaatjes zou het bloed weglekken. Door die gaatjes zou hij leegbloeden.

De zachte stem was nu weg. Hij was verdwenen toen Rhand Tam tegen de vloer had gesmeten en bijna had gedood. Durfde Rhand nog wel door te gaan zonder die stem? Als dat het laatste restje van de oude Rhand was – de Rhand die had gedacht te weten wat goed en wat kwaad was – wat betekende het zwijgen ervan dan? Rhand pakte de toegangssleutel en stond op, met zijn laarzen schrapend op het steen. Het was middag, hoewel de zon nog verborgen ging achter de wolken. Beneden zag hij heuvels en wouden, meren en dorpen.

‘En wat als ik niet wil dat het Patroon doorgaat?’ brulde hij. Hij stapte naar voren, helemaal naar de rand van de rotspunt, met de toegangssleutel tegen zijn borst gedrukt.

‘We leiden dezelfde levens!’ riep hij. ‘Steeds maar weer opnieuw. We maken dezelfde fouten. Koninkrijken doen dezelfde stomme dingen. Regenten laten hun volk steeds opnieuw in de steek. Mannen blijven kwetsen en haten en sterven en doden!’

De wind beukte tegen hem aan, waardoor zijn bruine mantel en fraaie Tyreense broek wapperden. Maar zijn woorden droegen ver en echoden over de gebarsten rotsen van de Drakenberg. Het was koud en de lucht voelde fris. Zijn weving hield hem warm genoeg om te overleven, maar hield de kilte niet tegen. Dat had hij ook niet gewild.

‘Stel dat ik denk dat het allemaal zinloos is?’ vroeg hij met de luide stem van een koning. ‘Stel dat ik niet wil dat het Rad blijft draaien? We leven dankzij het bloed van anderen! En die anderen worden vergeten. Wat heeft het voor zin als alles wat we kennen gewoonweg verdwijnt? Grootse daden of grote tragedies, ze betekenen allemaal niets! Het worden legenden, en dan worden die legenden vergeten, en daarna begint het allemaal weer opnieuw!’ De toegangssleutel begon te gloeien in zijn handen. De wolken boven hem leken donkerder te worden.

Rhands woede hield gelijke tred met zijn hartslag en eiste te worden vrijgelaten.

‘Stel dat hij gelijk heeft?’ brulde Rhand. ‘Stel dat het beter is als dit allemaal eindigt? Stel dat het Licht al die tijd een leugen was en dit allemaal maar een straf is? We leven steeds opnieuw, verzwakken, sterven, voor altijd in de val. We worden tot in alle eeuwigheid gefolterd!’

De kracht stroomde Rhand binnen als kolkende golven die een nieuwe oceaan vulden. Hij kwam tot leven, genoot van saidin en maalde er niet om dat hij nu duidelijk zichtbaar moest zijn voor mannelijke geleiders overal. Hij voelde zichzelf stralen van de Kracht, als een zon voor de wereld beneden.

‘niets hiervan doet ertoe!’

Hij sloot zijn ogen en trok meer en meer kracht naar zich toe, met een gevoel dat hij slechts twee keer eerder had gehad. Eenmaal toen hij saidin reinigde. Eenmaal toen hij deze berg had gemaakt. Toen trok hij nog meer naar zich toe.

Hij wist dat zoveel kracht hem zou vernietigen. Hij gaf er niet langer om.

De woede die zich al jaren in hem opbouwde werd eindelijk bevrijd, eindelijk ontketend. Hij spreidde zijn armen, met de toegangssleutel in zijn hand.

Lews Therin had gelijk gehad toen hij zichzelf van het leven beroofde en de Drakenberg schiep. Alleen was hij niet ver genoeg gegaan. Rhand kon zich die dag nog herinneren. De rook, het gerommel, de scherpe pijn van de Heling die hem bij kennis had gebracht in een verwoest paleis. Maar die pijn was niets vergeleken met de verschrikking van het besef.

De verschrikking van die mooie muren vol littekens en scheuren. Van het zien van de bergen bekende lijken, als vodden op de vloer gesmeten. Van Ilyena die een stukje verderop lag, met haar gouden haar op de grond om haar hoofd uitgespreid.

Hij voelde het paleis om hem heen schudden door de snikken van de aarde zelf. Of was dat de Drakenberg, die beefde van de onvoorstelbare kracht die hij naar zich toe had getrokken? Hij rook de zware geuren van bloed en roet en sterven en pijn in de lucht. Of was dat gewoon de geur van de stervende wereld die zich voor hem uitspreidde?

De wind gierde over hem heen, reusachtige wolken boven draaiden om zichzelf heen als oude zeemonsters die voorbijzwommen in de peilloze, zwarte diepte.

Lews Therin had een fout gemaakt. Hij was gestorven, maar hij had de wereld laten leven, gewond, strompelend. Hij had het Rad des Tijds laten draaien, wentelen, rotten en hem weer laten terugvoeren. Hij kon er niet aan ontkomen. Niet zonder een einde aan alles te maken. ‘Waarom?’ fluisterde Rhand tegen de draaiende windhozen om hem heen. De Kracht die via de toegangssleutel tot hem kwam was groter dan hij had vastgehouden tijdens het reinigen van saidin. Misschien groter dan ieder ander ooit had vastgehouden. Groot genoeg om het Patroon zelf te ontrafelen en eindelijk rust te brengen. ‘Waarom moeten we dit nog eens doen?’ fluisterde hij. ‘Ik heb al gefaald. Ze is dood, door mij. Waarom moet je me het opnieuw laten doorstaan?’