Een van Basheres kwartiermeesters – een man met een dikke snor, O-benen en een gedrongen lichaam – zag Rhand en naderde hem met ferme passen.
Rhand wuifde de Saldeaan weg; hij moest op dit ogenblik niet aan bevoorradingsverslagen denken. De kwartiermeester salueerde meteen en trok zich terug. Ooit zou Rhand er misschien verbaasd over zijn geweest hoe snel hij werd gehoorzaamd, maar nu niet meer. Soldaten hoorden te gehoorzamen. Rhand was koning, ook al droeg hij nu de Zwaardenkroon niet.
Rhand stak het veld over, dat vol stond met tenten en piketlijnen. Hij liep het kamp uit, langs de onvoltooide aarden wal. Hier groeiden dennenbomen verder omlaag over de glooiende helling. Verstopt in een boomgroepje aan de rechterkant lag het Reisterrein, een vierkant stukje grond dat met touwen was afgezet om een veilige plek voor Poorten te bieden.
Er hing er op het ogenblik een in de lucht, een opening naar een andere plek. Er kwam een kleine groep mensen doorheen, die op de met dennennaalden bezaaide grond stapten. Rhand zag de wevingen waaruit de Poort bestond; deze was gemaakt met saidin. De meeste mensen in de groep droegen de kleurrijke kleding van het Zeevolk: de mannen met ontblote borst, zelfs in de kille lentelucht, de vrouwen in wijde, felgekleurde hemden. Ze droegen allemaal wijde broeken en sieraden in hun oren of neus, waarbij de complexiteit van de opsmuk een teken was van ieders betrekkelijke status. Terwijl hij op het Zeevolk wachtte, kwam een van de soldaten die het Reisterrein bewaakten naar Rhand toe met een verzegelde brief. Die brief was ongetwijfeld verstuurd via Asha’man in een van Rhands landen in het oosten. En inderdaad, toen hij hem opende, zag hij dat de brief van Darlin kwam, de Tyreense koning. Rhand had hem achtergelaten met bevelen om een leger samen te stellen en dat voor tebereiden op een voettocht naar Arad Doman. Het leger stond nu al enige tijd paraat en Darlin stelde – alweer – vragen over zijn bevelen. Kon er dan niemand gewoon doen wat hem gezegd werd? ‘Stuur een boodschapper,’ zei Rhand tegen de soldaat terwijl hij ongeduldig de brief wegstopte. ‘Zeg Darlin dat hij moet blijven rekruteren. Ik wil dat hij elke Tyrener oproept die een zwaard kan vasthouden, en hem ofwel opleidt voor de strijd of hem aan het werk zet bij de smidsovens. De Laatste Slag is ophanden. Binnenkort is het zover.’
‘Ja, mijn Drakenheer,’ antwoordde de soldaat met een saluut. ‘Zeg hem dat ik een Asha’man stuur als ik wil dat hij in beweging komt,’ vervolgde Rhand. ‘Ik ben nog steeds van plan hem in te zetten in Arad Doman, maar ik moet eerst zien wat de Aiel hebben ontdekt.’
De soldaat maakte een buiging en trok zich terug. Rhand draaide zich weer om naar het Zeevolk. Een van hen kwam naar hem toe. ‘Coramoor,’ zei ze met een hoofdknik. Harine was een knappe vrouw van middelbare leeftijd, met opvallende witte strepen in haar haren. Haar Atha’an Mierehemd was blauw, zo fel van kleur dat zelfs een ketellapper ervan zou opkijken, en ze had een vijftal indrukwekkende gouden ringen in elk oor, alsmede een neusketting met gouden penningen eraan.
‘Ik had niet verwacht dat u ons persoonlijk zou opwachten,’ vervolgde Harine.
‘Ik heb vragen voor je die niet konden wachten.’ Harine keek ontdaan. Zij was de ambassadeur van het Zeevolk voor de Coramoor, hun naam voor Rhand. Ze waren boos op Rhand omdat hij wekenlang geen wachters van het Zeevolk had gehad – hij had beloofd er altijd een bij zich te houden – maar Logain zei dat ze hadden geaarzeld om Harine terug te sturen. Waarom was dat? Had ze een hogere rang bereikt, waardoor ze te belangrijk was geworden om hem te dienen? Kon je te belangrijk zijn om de Coramoor te dienen? Er was niet veel aan het Zeevolk wat hij echt begreep. ‘Ik zal antwoorden als ik kan,’ zei Harine behoedzaam. Achter haar brachten kruiers de rest van haar bezittingen de Poort door. Flin stond aan de andere kant en hield de Poort open. ‘Mooi,’ zei Rhand, die voor haar ijsbeerde. Af en toe was hij zo moe – zo vermoeid tot in zijn botten – dat hij wist dat hij in beweging moest blijven. Nooit stilstaan. Als hij dat deed, zouden zijn vijanden hem vinden. Of anders zou zijn eigen uitputting, zowel geestelijk als lichamelijk, hem te gronde richten.
‘Wat ik wil weten,’ zei hij tijdens het ijsberen, ‘is waar de schepen blijven die me zijn beloofd. De Domani verhongeren, terwijl in het oosten het graan ligt te rotten. Logain zei dat jullie hadden ingestemd met mijn eisen, maar ik heb nog geen schip van jullie gezien. Het gaat al weken zo!’
‘Onze schepen zijn snel,’ zei Harine prikkelbaar, ‘maar ze moeten een grote afstand overbruggen, en die gaat over zeeën die in handen zijn van de Seanchanen. De indringers voeren extra veel wachtrondes uit, waardoor onze schepen meermaals hebben moeten omkeren en vluchten. Had u soms verwacht dat we u binnen een oogwenk voedsel zouden kunnen brengen? Misschien heeft het gemak van die Poorten u ongeduldig gemaakt, Coramoor. Wij moeten rekening houden met de werkelijke beletsels van schepen en oorlog, ook al hoeft u dat niet.’
Haar toon gaf aan dat hij in dit geval ook met die beletsels rekening moest houden. ‘Ik verwacht resultaten,’ zei Rhand hoofdschuddend, ‘geen vertragingen. Ik weet dat het je niet bevalt om gedwongen te worden je aan de afspraak te houden, maar ik pik het niet als jullie met opzet de boel vertragen om een punt te maken. Er sterven mensen door jullie traagheid.’
Harine keek alsof ze een klap had gekregen. ‘De Coramoor wil er vast niet op zinspelen dat we ons niet aan onze Overeenkomst houden,’ zei ze.
Het Zeevolk was koppig en trots, en golfvrouwen nog wel het meest. Het leek wel een heel ras van Aes Sedai. Hij weifelde. Ik moet haar niet zo beledigen, terwijl ik eigenlijk gefrustreerd ben vanwege andere dingen. ‘Nee,’ zei hij uiteindelijk. ‘Nee, daar zinspeel ik niet op. Zeg eens, Harine, ben je zwaar gestraft voor je aandeel in onze overeenkomst?’
‘Ik ben aan mijn enkels opgehangen en geslagen tot ik schor was van het schreeuwen.’ Zodra de woorden haar mond uit waren, werden haar ogen groot van schrik.
Mensen werden vaak beïnvloed door de ta’veren-aard van Rhand, en dan zeiden ze dingen die ze niet van plan waren geweest op te biechten.
‘Zo’n strenge straf?’ vroeg Rhand met oprechte verbazing.
‘Het was niet zo erg als had gekund. Ik heb nog altijd mijn positieals golfvrouwe voor mijn clan.’
Maar het was duidelijk dat ze een heleboel gezichtsverlies had geleden, of grote toh had opgelopen, of wat dat verrekte Zeevolk ook voor woord voor oneer had. Zelfs wanneer Rhand er niet bij was,veroorzaakte hij nog verdriet en leed!
‘Ik ben blij dat je terug bent,’ dwong hij zichzelf te zeggen. Geen glimlach, maar een mildere toon; meer kon hij niet opbrengen. ‘Ik ben onder de indruk van je nuchterheid, Harine.’ Ze knikte dankbaar. ‘Wij houden ons aan de Overeenkomst, Coramoor. U hebt niets te vrezen.’
Toen viel hem iets anders in, een van de vragen die hij haar oorspronkelijk had willen stellen. ‘Harine, ik wil je een nogal gevoelige vraag stellen over je volk.’
‘U mag hem stellen,’ zei ze voorzichtig.
‘Hoe gaat het Zeevolk om met mannen die kunnen geleiden?’ Ze aarzelde. ‘Dat is een zaak die de landgebondenen niet aangaat.’ Rhand keek haar in de ogen. ‘Als je toch wilt antwoorden, dan zal ik in ruil daarvoor een vraag van jou beantwoorden.’ De beste aanpak in de omgang met de Atha’an Miere was niet om ze onder druk te zetten of te koeioneren, maar ze een ruil aan te bieden. Ze dacht even na. ‘Als u me twee vragen geeft, dan zal ik antwoorden.’