‘Ik heb één keer meegemaakt dat een proefpersoon nog een heel uur na de transfusie bleef leven,’ vertelde Semirhage op kalme gesprekstoon. ‘Dat zie ik als een van mijn grootste overwinningen. Hij had uiteraard wel al die tijd pijn. Vreselijke pijn, helse pijn die hij in elke ader van zijn lichaam voelde, tot in de bijna onzichtbare haarvaatjes in zijn vingers. Ik ken geen andere wijze om zoveel pijn toe te brengen aan het gehele lichaam ineens.’ Ze keek Merise in de ogen. ‘Ik zal je de weving wel een keer laten zien.’ Merise verbleekte lichtjes.
Met een krachtige handbeweging weefde Cadsuane een schild van Lucht rondom Semirhages hoofd, zodat ze niets meer kon horen, en vervolgens weefde ze Vuur en Lucht in twee kleine bollen van licht, die ze recht voor de ogen van de Verzaker liet zweven. De lichten waren niet fel genoeg om haar te verblinden of schade aan haar ogen toe te brengen, maar ze kon er niet langs kijken. Het was een geheel eigen kunststukje van Cadsuane; te veel zusters zouden er alleen aan denken een gevangene doof te maken, maar die toch het vermogen om te zien laten behouden. Maar je wist nooit wie er had leren liplezen, en Cadsuane was niet van zins haar huidige gevangene te onderschatten.
Merise keek naar Cadsuane met een fonkeling van ergernis in haar ogen.
‘Je verloor de beheersing over haar,’ zei Cadsuane ferm, terwijl ze haar thee op de vloer naast haar stoel neerzette.
Merise aarzelde, maar toen knikte ze, hoewel ze beslist boos keek. Waarschijnlijk op zichzelf.
‘Niets werkt bij die vrouw,’ zei ze. ‘Ze verandert nooit de toon van haar stem, wat we ook bij haar doen. Elke straf die ik kan bedenken levert alleen maar meer dreigementen op. Het ene nog afgrijselijker dan het andere! Licht!’ Ze knarste met haar tanden, sloeg haar armen weer over elkaar en ademde diep door haar neus. Narishma rechtte zijn rug alsof hij naar haar toe wilde lopen, maar ze wuifde hem achteruit. Merise was gepast ferm tegenover haar zwaardhanden, hoewel ze wel snauwde tegen ieder ander die probeerde hen op hun plaats te zetten.
‘We kunnen haar breken,’ zei Cadsuane.
‘O ja, Cadsuane?’
‘Poeh! Natuurlijk. Ze is menselijk, net als ieder ander.’
‘Dat is waar,’ zei Merise. ‘Hoewel ze al drieduizend jaar leeft. Drieduizend, Cadsuane.’
‘Het grootste deel van die tijd heeft ze gevangengezeten,’ wierp Cadsuane met een minachtend snuiven tegen. ‘Eeuwenlang opgesloten in de gevangenis van de Duistere, waarschijnlijk in een droomtoestand of een soort winterslaap. Trek die jaren eraf, en ze is niet ouder dan wij. Een heel stuk jonger nog dan sommigen van ons, denk ik zo.’
Het was een fijnbesnaarde herinnering aan haar eigen leeftijd, iets wat onder de Aes Sedai zelden werd besproken. Dit hele gesprek over leeftijd was in feite een teken van hoe onbehaaglijk Merise van de Verzaker werd. Aes Sedai waren erin geoefend kalmte uit te stralen, maar er was een reden dat Cadsuane degenen die het schild in stand hielden buiten de kamer had geplaatst. Ze verraadden te veel. Zelfs de doorgaans zo onverstoorbare Merise verloor veel te vaak haar beheersing tijdens deze verhoren.
Natuurlijk schoten Merise en de anderen – net als alle vrouwen in de Toren tegenwoordig – nog altijd te kort in wat een Aes Sedai zou moeten zijn. Men had die jongere Aes Sedai zacht en zwak laten worden, hun de ruimte gegeven om te bakkeleien. Enkelen hadden zich laten koeioneren en trouw gezworen aan Rhand Altor. Soms wenste Cadsuane dat ze hen gewoon allemaal een jaar of tien boete kon laten doen.
Of misschien kwam dat eenvoudigweg voort uit Cadsuanes leeftijd. Ze was oud, en daardoor werd ze steeds minder toegeeflijk ten opzichte van dwaasheid. Meer dan twee eeuwen geleden had ze zichzelf bezworen dat ze de Laatste Slag zou meemaken, hoe lang dat ook zou duren. Het gebruik van de Ene Kracht verlengde je jaren, en ze had gemerkt dat vastberadenheid en taaiheid die jaren nog verder kon rekken. Ze was een van de oudste nog levende mensen. Helaas hadden die jaren haar ook geleerd dat voorbereiding en vastberadenheid er niet voor konden zorgen dat je leven liep zoals jij dat wilde. Maar dat deed niets af aan haar ergernis wanneer er iets ongewenst gebeurde. Je zou denken dat de jaren haar ook geduld hadden bijgebracht, maar het tegenovergestelde was het geval. Hoe ouder ze werd, hoe minder ze wenste te wachten, want ze wist dat ze niet veel tijd meer over had. Iedereen die beweerde dat hun geduld met de jaren was gekomen, was een leugenares of gewoon seniel. ‘Ze kan en zal worden gebroken,’ herhaalde Cadsuane, ‘Ik laat iemand met kennis van wevingen uit de Eeuw der Legenden zich niet simpelweg naar een terechtstelling dansen. We gaan elk laatste flardje kennis uit het hoofd van die vrouw trekken, ook al moeten we daarvoor een paar van haar eigen “creatieve” wevingen op haar gebruiken.’
‘De a’dam. Als we die maar van de Drakenheer mochten gebruiken...’ zei Merise met een blik op Semirhage.
Als Cadsuane al ooit in de verleiding was gekomen om woord te breken, dan was het in dat opzicht. Met een a’dam om die vrouw... Maar nee, als je iemand via een a’dam wilde dwingen te praten, moest je haar pijn bezorgen. Het stond gelijk aan foltering, en dat had Altor verboden.
Semirhage had haar ogen gesloten achter Cadsuanes lichtjes, maar ze bleef beheerst en rustig. Wat ging er toch in het hoofd van dat mens om? Wachtte ze op redding? Dacht ze hen te kunnen dwingen haar te laten terechtstellen, zodat ze werkelijke foltering kon ontlopen? Dacht ze echt dat ze kon ontsnappen om vervolgens wraak te nemen op de Aes Sedai die haar hadden ondervraagd? Waarschijnlijk was het dat laatste, en het viel niet mee om daar niet een klein beetje ongerust over te zijn.
Die vrouw wist dingen over de Ene Kracht die zelfs in legenden niet hadden overleefd. Drieduizend jaar was een heel, heel lange tijd. Had Semirhage misschien een onbekende manier om door een schild te breken? Als ze dat kon, waarom had ze het dan nog niet gedaan? Cadsuane zou zich pas op haar gemak voelen als ze wat van die dolkwortelthee in handen had.
‘Je kunt je wevingen nu wel loslaten, Cadsuane,’ zei Merise, die opstond. ‘Ik heb mezelf weer in de hand. Ik vrees dat we haar een tijdje uit het raam moeten hangen, zoals ik al zei. Misschien kunnen we dreigen met pijn. Ze kan onmogelijk op de hoogte zijn van Altors dwaze eisen.’
Cadsuane boog zich naar voren en liet de weving los die de lichtjes voor de ogen van de Verzaker hield, maar ze verwijderde niet het schild van Licht dat haar doof maakte. Semirhages ogen schoten open en haar blik ging meteen naar Cadsuane. Ja, ze wist wie de baas was. Ze keken elkaar aan.
Merise vervolgde het verhoor en stelde vragen over Graendal. Altor dacht dat de andere Verzaker ergens in Arad Doman kon zijn. Cadsuane had veel meer belangstelling voor andere vragen, maar Graendal was een aanvaardbaar beginpunt.
Deze keer beantwoordde Semirhage Merises vragen met stilzwijgen, en Cadsuane merkte dat ze aan Altor dacht. Die jongen had even koppig verzet geboden tegen haar onderwijs als Semirhage verzet bood tegen de vragen. O jawel, hij had wat kleine dingen geleerd – hoe hij haar met een zekere mate van ontzag moest behandelen, hoe hij althans beleefdheid moest veinzen – maar verder niets. Cadsuane haatte het om falen toe te geven. Dit was geen falen, nog niet, maar het kwam in de buurt. Die jongen was voorbestemd om de wereld te vernietigen. En die misschien ook wel te redden. Dat eerste was onvermijdelijk, het tweede voorwaardelijk. Ze kon wel wensen dat het andersom was, maar wensen waren ongeveer even nuttig als munten die je uit hout sneed. Je kon ze schilderen zoveel je wilde, maar het bleef hout.
Ze klemde haar kiezen op elkaar en zette de jongen uit haar hoofd. Ze moest Semirhage in de gaten houden. Alles wat die vrouw zei kon een aanwijzing zijn. Semirhage keek haar aan en negeerde Merise. Hoe brak je een van de machtigste vrouwen die ooit hadden geleefd? Een vrouw die talloze verschrikkelijke wandaden had begaan in de tijd van verwondering, zelfs nog voor de bevrijding van de Duistere? Terwijl ze in die onyxzwarte ogen keek, besefte Cadsuane iets. Altors verbod om Semirhage pijn te doen deed er helemaal niet toe. Ze konden die vrouw niet breken met pijn. Semirhage was de grootste folteraar onder de Verzakers, een vrouw die geïntrigeerd was door sterven en pijn. Nee, daardoor zou ze niet breken, zelfs al zouden die middelen hun toegestaan zijn. Verkild door die ogen dacht Cadsuane iets van zichzelf in dat schepsel te zien. Ouderdom, sluwheid en de onwil om te buigen.