Dan bleef er één vraag over. Als Cadsuane de taak zou krijgen, hoezou ze dan te werk gaan om zichzelf te breken?
Die gedachte was zo verontrustend dat ze opgelucht was toen Corele even later het verhoor stopzette. De slanke, vrolijke Morlandse was trouw aan Cadsuane en had vanmiddag de taak om Altor te beschermen. Coreles nieuws dat Altor weldra in overleg ging met zijn Aielhoofdmannen, maakte een einde aan de ondervraging. De drie zusters die het schild in stand hielden, kwamen binnen en sleepten Semirhage naar de kamer waar ze haar zouden vastbinden en de mond snoeren met stromingen van Lucht.
Cadsuane keek de Verzaker na, gedragen op wevingen van Lucht, en schudde haar hoofd. Semirhage was nog maar de eerste zet van vandaag. Het was tijd om zich met die jongen bezig te houden.
6
Als ijzer smelt
Rodel Ituralde had veel slagvelden gezien. Sommige dingen bleven altijd hetzelfde. Dode mannen opgetast als stapels lompen. Raven die wachtten op hun maaltijd. Gekerm, geschreeuw, gejammer en gemompel van degenen die de pech hadden dat hun dood lang uitbleef.
Elk slagveld had ook een eigen vingerafdruk. Je kon een veldslag lezen als een wildspoor. Lijken die in verontrustend rechte rijen lagen, wezen op een groep voetsoldaten die op pijlensalvo’s was gestuit. Verspreide en verpletterde lichamen waren voetsoldaten die waren verslagen door zware cavalerie. Bij deze veldslag waren grote aantallen Seanchanen tegen de muren van Darluna gedrongen, waar ze wanhopig hadden gevochten. Tegen het steen gedrukt. Een deel van de muur was volkomen weggescheurd, waar een damane had geprobeerd een vluchtweg naar de stad te maken. Een gevecht in de straten en tussen de huizen zou voordeel hebben opgeleverd voor de Seanchanen, maar ze hadden het niet op tijd gered. Ituralde reed op zijn gespikkelde ruin door de puinhopen. Een veldslag was altijd een puinhoop. De enige nette veldslagen waren die in verhalen of geschiedenisboeken. Die waren gereinigd en bijgeschaafd door wetenschappers gericht op beknoptheid. ‘Aanvaller gewonnen, drieënvijftigduizend doden’ of ‘verdediger standgehouden, twintigduizend dodelijke slachtoffers’.
Wat zouden ze over deze slag schrijven? Het hing ervan af wie het schreef. Ze zouden met geen woord reppen over het bloed dat zich met de aarde tot modder had vermengd. Over de gebroken, doorboorde en gemangelde lijken. Over de grond die was omgewoeld door razende damane. Misschien zouden ze zich de getallen herinneren; die vonden klerken kennelijk belangrijk. De helft van Ituralde des honderdduizend, dood. Op elk ander slagveld zouden vijftigduizend slachtoffers hem beschaamd en boos hebben gemaakt. Maar hij had tegenover een troepenmacht gestaan die drie keer zo groot was als die van hem, en bovendien had de tegenpartij damane gehad.
Hij reed achter de jonge boodschapper aan die hem was komen halen; een jongen van een jaar of twaalf, gekleed in een Seanchaans uniform in rood en groen. Ze kwamen langs een omgevallen standaard aan een gebroken paal, die met de punt in de modder was gedreven. Hij droeg het teken van een zon met zes meeuwen ervoor. Ituralde vond het vreselijk dat hij de huizen en namen van de mannen tegen wie hij vocht niet kende, maar het viel bij die Seanchanen niet te bepalen.
De schaduwen die door een stervende avondzon werden geworpen, streepten het terrein. Straks zou een deken van duisternis de lichamen verhullen en konden de overlevenden een tijdlang doen alsof het grasland een graf voor hun vrienden was. En voor de mensen die hun vrienden hadden gedood. Hij ging om een heuveltje heen en kwam bij een verspreide groep gesneuvelde keurtroepen van de Seanchanen. De meeste doden droegen die insectachtige helmen. Verbogen, gebarsten of gedeukt. Dode ogen staarden nietsziend door openingen in de gebogen gelaatsbeschermers.
De Seanchaanse generaal leefde nog, al was het maar amper. Zijn helm was af, en er zat bloed op zijn lippen. Hij leunde tegen een groot, bemost rotsblok, zijn rug gesteund door een opgevouwen mantel, alsof hij wachtte tot zijn maaltijd zou worden opgediend. Al werd dat beeld natuurlijk verstoord doordat zijn been in een vreemde stand lag en er een afgebroken speerschacht uit zijn buik stak. Ituralde steeg af. Net als de meesten van zijn mannen droeg hij werkkleding: een eenvoudige bruine broek en jas, geleend van de man die Ituraldes uniform had aangetrokken als onderdeel van de valstrik. Het voelde merkwaardig om geen uniform te dragen. Een man als deze generaal Turan verdiende het niet om te worden bezocht door een doodgewone soldaat. Ituralde beduidde de boodschapper dat hij afstand moest houden, buiten gehoorafstand moest blijven, en liep toen alleen verder naar de Seanchaan.
‘Dus u bent het,’ zei Turan, opkijkend naar Ituralde en sprekend metdie trage, lijzige Seanchaanse tongval. Hij was een potige man, verre van lang, met een bochel op zijn neus. Zijn kortgeknipte zwarte haar was aan weerszijden van zijn hoofd over twee vingerbreedten weggeschoren, en zijn helm met drie witte pluimen lag naast hem op de grond. Hij bracht een onvaste, in een zwarte handschoen gestoken hand omhoog en veegde het bloed van zijn mondhoek weg. ‘Inderdaad,’ zei Ituralde. ‘In Tarabon noemen ze u “grote krijgsheer”.’
‘Dat klopt.’
‘En terecht,’ zei Turan kuchend. ‘Hoe hebt u het gedaan? Onze verkenners...’ Hij barstte in een verscheurende hoestbui uit. ‘Raken,’ zei Ituralde toen het hoesten was verstomd. Hij hurkte naast zijn vijand neer. De zon was een streepje in het westen, waardoor er alleen nog een glimpje rossig gouden licht op het slagveld viel. ‘Uw verkenners bekijken alles van bovenaf, en de waarheid is van een afstand gemakkelijk te verbergen.’
‘Het leger achter ons?’
‘Vrouwen en jongelui, voornamelijk,’ zei Ituralde. ‘En een flink aantal boeren. In de uniformen van mijn soldaten.’
‘En als we ons hadden omgedraaid en aangevallen?’
‘Dat zou u nooit doen. Uw raken hadden gemeld dat u in de minderheid was. Dan was het beter om achter het kleinere leger vóór u aan te jagen. Nog beter om naar de stad te gaan waarvan uw verkenners zeiden dat die amper verdedigd werd, zelfs als dat betekende dat uw mannen tijdens de tocht bijna uitgeput werden.’ Turan hoestte nog eens en knikte. ‘Ja, maar de stad was verlaten. Hoe hebt u er soldaten binnen gekregen?’
‘Verkenners in de lucht,’ zei Ituralde, ‘kunnen niet in gebouwen kijken.’
‘Hebt u uw soldaten zich zo lang daarbinnen laten verstoppen?’
‘Ja,’ zei Ituralde. ‘Met een wisselrooster waardoor een klein aantal elke dag naar buiten kon om op de akkers te werken.’ Turan schudde ongelovig zijn hoofd. ‘U beseft wat u hebt gedaan.’ Er lag geen dreiging in zijn stem. In feite sprak er vrij veel bewondering uit. ‘Hoogvrouwe Suroth zal dit falen nooit aanvaarden. Ze zal u nu moeten breken, al was het maar om haar gezicht te redden.’
‘Ik weet het,’ zei Ituralde. ‘Maar ik kan jullie niet verdrijven door jullie forten aan te vallen. Jullie moeten naar mij toe komen.’
‘U begrijpt niet hoe groot onze legers zijn...’ zei Turan. ‘Wat u vandaag hebt vernietigd, was nog maar een briesje vergeleken met de storm die u hebt opgeroepen. Er zijn vandaag voldoende van mijnmannen ontkomen om over uw trucs te vertellen. Ze zullen niet nog eens werken.’
Hij had gelijk. De Seanchanen leerden snel. Ituralde was gedwongen geweest met zijn strooptochten in Tarabon te stoppen vanwege de snelle Seanchaanse reactie.