Egwene stapte naar voren en tikte met haar schoen tegen een van de tralies. Hij bleef staan. Toen Leane ook een stap naar voren zette, kraakte haar gewaad, waarbij stukjes steen als specie omlaag vielen. Ze streek over haar rokken en voelde er ruwe steen op zitten in plaats van was.
‘Dit soort dingen gebeurt steeds vaker,’ zei Egwene rustig, kijkend naar de twee Gele zusters. ‘De Duistere wordt sterker. De Laatste Slag nadert. Wat doet jullie Amyrlin daaraan?’ Musarin wierp haar een blik toe. De lange, al wat bedaagde Aes Sedai zag er diep verontrust uit.
Leane volgde Egwenes voorbeeld en dwong zichzelf kalm te blijven terwijl ze naast de Amyrlin ging staan, waarbij stukjes steen van haar gewaad vielen.
‘Ja, nou...’ zei Musarin. ‘Jij keert terug naar je kamer, Novice. En jij...’ Ze keek naar Leane, en toen naar de resten van de cel. ‘We zullen... je moeten verhuizen.’
‘En me ook nieuwe kleding bezorgen, neem ik aan,’ zei Leane, die haar armen over elkaar sloeg.
Musarins blik schoot naar Egwene toe. ‘Vertrek. Dit gaat je niet langer aan, kind. Wij zorgen wel voor de gevangene.’ Egwene knarste met haar tanden, maar toen wendde ze zich tot Leane. ‘Hou je sterk,’ zei ze, en toen haastte ze zich weg door de gang.
Afgemat, verontrust door de smeltende stenen bel van kwaad, liep Egwene met ruisende rokken naar de Torenvleugel met de Novicekwartieren. Wat was ervoor nodig om die domme vrouwen ervan te doordringen dat er geen tijd was voor geruzie! Het was al laat en er liepen niet veel vrouwen door de gangen, en geen enkele Novice. Egwene kwam langs enkele bedienden die druk waren met late taken, hun muilen bijna geruisloos op de vloertegels. Deze delen van de Toren waren zodanig bewoond dat er aan de muren lampen brandden, de pit laag gedraaid, die een oranje licht verspreidden. Honderd verschillende gepolijste tegels weerspiegelden de flakkerende vlammen, en ze deden Egwene denken aan ogen die naar haar keken terwijl ze voorbijkwam.
Het was amper te bevatten dat deze rustige avond was veranderd in een valstrik die Leane bijna het leven had gekost. Als je de grond zelf niet kon vertrouwen, wat dan nog wel? Egwene schudde haar hoofd, te vermoeid, te beurs, om nu aan oplossingen te denken. Ze merkte het amper toen de vloertegels van grijs naar diepbruin verkleurden. Ze liep gewoon verder, de Torenvleugel in, en telde de deuren. Die van haar was de zevende...
Ze verstijfde en keek peinzend naar twee Bruine zusters: Maenadrin, een Saldeaanse, en Negaine. De twee hadden met elkaar staan smoezen, en ze fronsten naar Egwene toen ze langs hen liep. Wat deden die twee in de Novicekwartieren?
Maar wacht. In de Novicekwartieren lagen geen bruine vloertegels. Hier hoorden onopvallende grijze tegels te liggen. En de deuren langs de gang lagen veel te ver uit elkaar. Dit leek helemaal niet op de Novicekwartieren! Was ze zo moe geweest dat ze helemaal de verkeerde kant op was gelopen?
Ze liep terug langs de twee Bruine zusters. Toen ze bij een raam kwam, keek ze naar buiten. De grote, rechthoekige Torenvleugel strekte zich van haar uit, gewoon zoals het hoorde. Ze was niet verdwaald.
Verbaasd keek ze achterom door de gang. Maenadrin had haar armen over elkaar geslagen en keek Egwene met donkere ogen aan. Negaine, lang en mager, beende naar Egwene toe. ‘Wat doe je hier op dit uur van de nacht, kind?’ wilde ze weten. ‘Heeft een zuster je geroepen? Je hoort in je bed te liggen.’
Woordeloos wees Egwene uit het raam. Negaine keek fronsend naar buiten. Ze verstijfde en zoog zachtjes haar adem naar binnen. Ze keek om naar de gang en toen weer naar buiten, alsof ze niet kon geloven waar ze was.
Korte tijd later was de hele Toren in rep en roer. Egwene, vergeten, stond langs de zijkant van de gang, te midden van een groepje Novices met slaperige ogen, terwijl zusters op gespannen toon met elkaar ruzieden en probeerden te bepalen wat ze moesten doen. Het leek erop dat twee delen van de Toren van plaats hadden gewisseld, en dat de slapende Bruine zusters van hun kwartier op de bovenste verdiepingen naar de vleugel waren verplaatst. De kamers van de Novices waren – intact – verplaatst naar waar de vertrekken van de Bruine zusters voorheen lagen. Niemand herinnerde zich enige beweging of trilling te hebben bespeurd, en de overgang leek naadloos te zijn verlopen. Een rij vloertegels was pal door het midden gespleten en vervolgens samengesmolten met tegels van het gedeelte dat was verplaatst.
Het wordt almaar erger, dacht Egwene terwijl de Bruine zusters besloten dat ze – voorlopig – moesten leren leven met de ruil. Ze konden hun zusters moeilijk naar kamers van Noviceafmetingen verhuizen. Daardoor waren de Bruine zusters nu opgesplitst, de ene helft in de vleugel, de andere helft op hun oude plek, met een stel Novices in het midden. Een splitsing die sprekend was voor de minder zichtbare splitsingen waaronder de Ajahs leden. Uiteindelijk werden Egwene en de anderen uitgeput naar bed gestuurd, hoewel ze nu vele trappen moest beklimmen voordat ze haar kamer bereikte.
7
Strategie voor Arad Doman
‘Het gaat stormen,’ zei Nynaeve, die uit het raam van het landhuis keek.
‘Ja,’ antwoordde Daigian in haar stoel bij de haard, zonder de moeite te nemen uit het raam te kijken. ‘Ik denk dat je gelijk hebt, lieverd. Ik zweer je, het lijkt wel alsof het al weken bewolkt’Anderhalve week,’ zei Nynaeve, met haar lange, donkere vlecht in haar hand geklemd. Ze keek de andere vrouw aan. ‘Ik heb al meer dan tien dagen geen stukje blauwe lucht meer gezien.’ Daigian fronste haar voorhoofd. Ze was van de Witte Ajah, mollig en met weelderige rondingen. Ze droeg een steentje op haar voorhoofd, net als Moiraine zo lang geleden had gedaan, hoewel dat van Daigian een witte maansteen was. Het gebruik had kennelijk iets te maken met het feit dat ze een Cairhiense edele was, net als de vier gekleurde banden op haar gewaad. ‘Tien dagen, zeg je?’ vroeg Daigian. ‘Weet je het zeker?’ Nynaeve wist het zeker. Ze besteedde aandacht aan het weer; dat was een van de plichten van een Wijsheid. Ze was nu een Aes Sedai, maar dat veranderde niets aan wie ze was. Het weer was er altijd, achter in haar hoofd. Ze voelde regen, zon of sneeuw in de fluisteringen van de wind. Maar de laatste tijd leek dat gevoel helemaal niet meer op een fluistering. Meer als geschreeuw in de verte, dat luider werd. Of als golven die op elkaar beukten, nu nog ver in het noorden, maar steeds moeilijker te veronachtzamen.
‘Nou,’ zei Daigian, ‘ik ben ervan overtuigd dat dit niet de eerste keer in de geschiedenis is dat het tien dagen achtereen bewolkt blijft.’ Nynaeve schudde haar hoofd en trok aan haar vlecht. ‘Het is ongewoon,’ zei ze. ‘En die bewolkte hemel is niet de storm waar ik het over heb. Hij is nog ver weg, maar hij komt eraan. En hij wordt verschrikkelijk. Erger dan alle stormen die ik ooit heb meegemaakt. Veel erger.’
‘Nou,’ zei Daigian, die enigszins onbehaaglijk klonk, ‘dat zien we dan wel als hij komt. Kom je nog zitten, zodat we kunnen doorgaan?’
Nynaeve keek naar de mollige Aes Sedai. Daigian was bijzonder zwak in de Kracht. De Witte zuster was mogelijk de zwakste Aes Sedai die Nynaeve ooit had ontmoet. Volgens de oude – maar onuitgesproken – regels betekende dat dat Nynaeve het voortouw zou mogen nemen.
Helaas was Nynaeves rang nog twijfelachtig. Egwene had haar tot de stola verheven net zoals ze bij Elayne had gedaan: Nynaeve had geen beproeving doorstaan, noch had ze op de Eedstaf gezworen. Voor de meesten – zelfs degenen die Egwenes rang als werkelijke Amyrlin aanvaardden – maakten die omissies Nynaeve minder dan een Aes Sedai. Geen Aanvaarde, maar ook bepaald geen gelijkwaardige zuster.