Vooral de zusters bij Cadsuane waren afwijzend, aangezien zij zich niet voor de Witte Toren of de opstandelingen hadden uitgesproken. En de zusters die aan Rhand hadden gezworen waren nog erger; de meesten bleven trouw aan de Witte Toren, en ze zagen er geen been in om zowel Elaida als Rhand te steunen. Nynaeve vroeg zich nog steeds af wat Rhand zich in zijn hoofd had gehaald toen hij zusters trouw aan hem liet zweren. Ze had hem meerdere keren uitgelegd wat hij fout had gedaan – op heel redelijke toon – maar tegenwoordig stond praten tegen Rhand bijna gelijk aan praten tegen een steen. Alleen schoot je er minder mee op en werd je er eindeloos veel woester van.
Daigian wachtte nog steeds tot ze ging zitten. Liever dan een wilsstrijd uit te lokken, deed Nynaeve dat. Daigian leed nog altijd onder het verlies van haar zwaardhand – Eben, een Asha’man – tijdens de strijd tegen de Verzakers.
Nynaeve was gedurende de strijd volledig opgegaan in haar inspanningen om Rhand te voorzien van ongelooflijke hoeveelheden saidar om mee te weven. Ze herinnerde zich nog de ongelooflijke vreugde – de ontzagwekkende euforie, energie en het uitbundige gevoel echtte leven – dat was gekomen van het putten van zoveel kracht. Het joeg haar angst aan. Ze was blij dat de ter’angreaal die ze had benut om die kracht aan te raken was vernietigd. Maar de mannelijke ter’angreaal was nog intact: een sleutel tot een krachtige sa’angreaal. Voor zover Nynaeve wist, had Rhand Cadsuane niet kunnen overhalen die aan hem terug te geven. En dat moest ze ook niet doen. Geen enkel mens, zelfs niet de Herrezen Draak, zou zoveel van de Ene Kracht moeten geleiden. De dingen waar je toch toe verleid kon worden... Nynaeve had Rhand gezegd dat hij die sleutel uit zijn hoofd moest zetten. Alsof ze tegen een steen stond te praten. Een grote, roodharige stomkop van een steen met een uitgestreken gezicht. Nynaeve pufte in zichzelf. Daigian trok haar wenkbrauw op. De vrouw was er vrij goed in haar verdriet te bedwingen, hoewel Nynaeve – wier kamer in het Domaanse landhuis naast die van Daigian lag – haar ’s nachts wel hoorde huilen. Het viel niet mee je zwaardhand te verliezen. Lan...
Nee, aan hem kon ze nu beter niet denken. Met Lan ging het vast goed. Pas aan het eind van zijn reis van duizenden mijlen zou hij in gevaar zijn. Daar was hij voorbestemd zich op de Schaduw te werpen, als een eenzame pijl die op een bakstenen muur werd afgeschoten...
Nee! dacht ze. Hij zal niet alleen zijn. Daar heb ik voor gezorgd. ‘Goed,’ zei Nynaeve, die zichzelf dwong er met haar hoofd bij te blijven, ‘laten we maar doorgaan.’
Ze toonde zich niet nederig ten opzichte van Daigian. Ze verleende die vrouw een gunst, door haar af te leiden van haar verdriet. Zo had Corele het althans uitgelegd. Het was vast niet omwille van Nynaeve dat ze elkaar ontmoetten. Zij had niets te bewijzen. Ze was een Aes Sedai, wat de anderen ook dachten of waar ze ook op zinspeelden. Dit was allemaal gewoon een list om Daigian te helpen. Dat was alles. Anders niets.
‘Dit is de eenentachtigste weving,’ vertelde de Witte zuster. De gloed van saidar sprong rondom haar op en ze geleidde een zeer ingewikkelde weving van Vuur, Lucht en Geest. Ingewikkeld, maar nutteloos. De weving maakte drie brandende ringen van vuur in de lucht, die gloeiden met een ongebruikelijk licht, maar wat was daar de zin van? Nynaeve wist al hoe ze vuurbollen en lichtbollen moest maken; waarom zou ze tijd verspillen aan het aanleren van wevingen die herhaalden wat ze al kende, alleen dan op een veel ingewikkeldere manier? En waarom moest elke ring een net iets afwijkende kleur hebben?
Nynaeve wuifde achteloos met haar hand en herhaalde de weving nauwkeurig. ‘Werkelijk,’ zei ze, ‘die lijkt me nog wel het nutteloost van allemaal! Wat is de zin van al die wevingen?’ Daigian tuitte haar lippen. Ze zei niets, maar Nynaeve wist dat Daigian vond dat dit allemaal veel moeilijker voor Nynaeve zou moeten zijn dan het was. Uiteindelijk sprak de vrouw. ‘Ik mag je niet te veel over de beproeving vertellen. Het enige wat ik kan zeggen, is dal je deze wevingen heel nauwkeurig moet herhalen, en dat je dat moet doen ondanks bijzonder veel afleiding. Als het zover is, zul je het begrijpen.’
‘Ik betwijfel het,’ zei Nynaeve vlak, terwijl ze de weving drie keer het haalde. ‘Zoals ik je namelijk geloof ik al tien keer heb verteld, ga ik de beproeving niet doen. Ik ben al een Aes Sedai.’
‘Natuurlijk ben je dat, lieverd.’
Nynaeve knarsetandde. Dit was een slechte zet geweest. Toen ze Corele had benaderd – zogenaamd een lid van Nynaeves eigen Ajah – had de vrouw geweigerd haar als gelijke te erkennen. Ze had het vriendelijk aangepakt, want zo was Corele meestal, maar de ondertoon was duidelijk geweest. Ze had er zelfs medelijdend bij gekeken.
Medelijden! Alsof Nynaeve haar medelijden nodig had. Ze had geopperd dat als Nynaeve de honderd wevingen kende die elke Aanvaarde moest leren voor de beproeving om Aes Sedai te worden, dat zou kunnen helpen haar positie geloofwaardiger te maken.
Het punt was dat dit Nynaeve in omstandigheden plaatste waarin ze zo ongeveer als een leerling zou worden behandeld. Ze zag er de zin niet van in om de honderd wevingen te kennen; ze had ze veel te kort bestudeerd, en bijna elke zuster wist dat. Maar het feit datze lessen aanvaardde wilde nog niet zeggen dat ze zichzelf nu ook als leerling zag!
Ze reikte naar haar vlecht, maar hield zich in. Haar zichtbare uitingen van gevoelens waren nog een factor in hoe ze door de andere Aes Sedai werd behandeld. Had ze dat leeftijdloze gezicht maar! Bah! Daigians volgende weving maakte een ploppend geluid in de lucht, en wederom was de weving zelf onnodig ingewikkeld. Nynaeve deed hem bijna zonder nadenken na en onthield hem meteen. Daigian staarde even naar de weving, met een verstrooide blik in haar ogen.
‘Wat is er?’ vroeg Nynaeve kregelig.
‘Hmm? O, niets. Ik dacht alleen... De laatste keer dat ik die weving gebruikte, was dat om... Ik... Laat maar.’
Eben. Haar zwaardhand was nog jong toen hij stierf, pas vijftien of zestien, en ze was erg op hem gesteld geweest. Eben en Daigian hadden samen gespeeld als een jongen met zijn oudere zus, in plaats van zich te gedragen als een Aes Sedai en haar zwaardhand. Een jongeman van zestien, dacht Nynaeve, dood. Moest Rhand ze echt zo jong rekruteren?
Daigians gezicht verstrakte. Ze hield haar gevoel veel beter in bedwang dan Nynaeve ooit zou kunnen.
Het Licht geve dat ik me nooit in die omstandigheden hoef te bevinden, dacht ze. In ieder geval nog vele, vele jaren niet. Lan was nog niet haar zwaardhand, maar dat wilde ze zo snel mogelijk veranderen. Hij was immers al haar echtgenoot. Het maakte haar nog steeds boos dat Mijrelle de binding had.
‘Ik kan misschien helpen, Daigian,’ zei Nynaeve, die zich naar voren boog en haar hand op de knie van de andere vrouw legde. ‘Als ik een Heling zou proberen, dan...’
‘Nee,’ zei de vrouw kortaf. ‘Maar...’
‘Ik betwijfel of jij zou kunnen helpen.’
‘Alles kan worden Geheeld,’ zei Nynaeve koppig, ‘zelfs als we nog niet weten hoe. Alles behalve de dood.’
‘En wat zou je dan doen, lieverd?’ vroeg Daigian. Nynaeve vroeg zich af of ze met opzet weigerde haar bij de naam te noemen of dat het misschien een onbewust gevolg was van hun relatie tot elkaar. Daigian kon geen ‘kind’ tegen haar zeggen, zoals ze bij een Aanvaarde zou doen, maar het gebruik van haar eigennaam kon duiden op gelijkwaardigheid.
‘Ik zou iéts kunnen doen,’ zei Nynaeve. ‘Die pijn die je voelt moet een gevolg zijn van de binding, en daarom iets te maken hebben met de Ene Kracht. Als de Kracht je pijn bezorgt, dan kan de Kracht die pijn ook wegnemen.’
‘En waarom zou ik dat willen?’ vroeg Daigian, die zich weer in bedwang had.
‘Nou... omdat het pijn is. Het doet zeer.’
‘Dat moet ook,’ zei Daigian. ‘Eben is dood. Zou jij je pijn willen vergeten als je die potige reus van je kwijtraakte? Je gevoelens voor hem laten wegsnijden als een bedorven stuk vlees in een verder nog eetbaar braadstuk?’