Выбрать главу

Nynaeve deed haar mond open, maar ze zweeg. Zou ze dat doen? Zo eenvoudig was het niet. Haar gevoelens voor Lan waren echt, en niet ontstaan door een binding. Hij was haar man en ze hield van hem. Daigian was bezitterig geweest ten opzichte van haar zwaardhand, maar het was de genegenheid geweest van een tante voor haar lievelingsneef. Het was niet hetzelfde.

Maar zou Nynaeve die pijn willen laten wegnemen? Ze sloot haar mond toen ze plotseling de eer in Daigians woorden inzag. ‘Ik begrijp het. Neem me niet kwalijk.’

‘Het is niets, lieverd,’ vervolgde Daigian. ‘De logica ervan komt me soms eenvoudig voor, maar ik vrees dat anderen het niet aanvaarden. Sommigen zouden zelfs kunnen beweren dat de logica van een kwestie afhangt van het ogenblik en de persoon. Zal ik je de volgende weving voordoen?’

‘Ja, alsjeblieft,’ antwoordde Nynaeve fronsend. Zijzelf was zo sterk in de Kracht – een van de sterksten die nu leefde – dat ze vaak niet stilstond bij haar vermogens. Het was net zoals een heel lange man zelden aandacht besteedde aan de lengte van anderen; iedereen was kleiner dan hij, en dus deed hun verschillende lengte er niet zozeer toe.

Hoe moest het voelen om deze vrouw te zijn, die langer Aanvaarde was gebleven dan ieder ander in de herinnering? Een vrouw die zo laat de stola had verkregen, en dan nog – zeiden velen – met de hakken over de sloot? Daigian moest zich onderworpen tonen tegenover alle andere Aes Sedai. Als twee zusters elkaar ontmoetten, was Daigian altijd de mindere. Als er meerdere zusters bijeenkwamen, diende Daigian de thee op. Er werd van haar verwacht dat ze boog en knielde voor de sterkere zusters. Nou, dat niet, want ze was Aes Sedai, maar toch...

‘Er is iets mis met dit stelsel, Daigian,’ zei Nynaeve verstrooid. ‘Met de beproeving? Het lijkt me heel zinnig dat er een soort proeve van geschiktheid is, en het uitvoeren van moeilijke wevingen lijkt mij te beantwoorden aan die behoefte.’

‘Dat bedoelde ik niet,’ zei Nynaeve. ‘Ik bedoel het stelsel dat voorschrijft hoe we worden behandeld. Door elkaar.’ Daigian kleurde. Het was ongepast om naar de kracht van een ander te verwijzen, op welke wijze dan ook. Maar ach, Nynaeve was er nooit erg goed in geweest zich te voegen naar andermans verwachtingen. Vooral niet wanneer ze domheid van haar verwachtten. ‘Jij zit hier,’ zei ze, ‘en je weet evenveel als elke andere Aes Sedai – of nog meer dan veel anderen, durf ik te wedden – en zodra er maar een Aanvaarde binnenkomt die net uit het schort en in de stola is gehesen, moet je doen wat zij zegt.’

Daigians blos verdiepte zich. ‘We kunnen beter verdergaan.’ Het klopte gewoon niet. Nynaeve het de zaak echter rusten. Ze was wel eens eerder in deze slangenkuil gestapt, toen ze de Kinsvrouwen had geleerd om voor zichzelf op te komen in het bijzijn van Aes Sedai. Niet lang daarna waren ze ook voor zichzelf opgekomen tegenover Nynaeve, en dat was niet haar bedoeling geweest. Ze wist niet zeker of ze een gelijksoortige ommekeer in gang wilde zetten onder de Aes Sedai zelf.

Ze probeerde zich weer te richten op haar lessen, maar het gevoel van de naderende storm bleef haar blik naar het raam trekken. De kamer lag op de tweede verdieping en bood een goed uitzicht over het kamp buiten. Het was niets dan toeval dat Nynaeve een glimp opving van Cadsuane; die grijze knot met onschuldig uitziende ter’angreaal erin was zelfs van een afstand niet te missen. De vrouw liep over het binnenplein, met Corele aan haar zijde, en ze hield er stevig de pas in.

Wat is ze aan het doen? vroeg Nynaeve zich af. Cadsuanes tempo maakte haar verdacht. Wat was er gebeurd? Iets wat te maken had met Rhand? Als die man het weer voor elkaar had gekregen gewond te raken...

‘Mijn verontschuldigingen, Daigian,’ zei Nynaeve, die opstond. ‘Ik herinner me net dat ik iets moet doen.’

De andere vrouw schrok. ‘O. Nou, goed dan, Nynaeve. We kunnen een ander keertje wel verder gaan, neem ik aan.’ Pas toen Nynaeve zich de deur uit had gehaast en de trap af ging, besefte ze dat Daigian nu eindelijk haar naam had gebruikt. Ze glimlachte toen ze het veld op liep.

Er waren Aiel in het kamp. Dat was op zich niet ongewoon; Rhand had vaak een groep Speervrouwen als lijfwachten om zich heen. Maar deze Aiel waren mannen, gekleed in stoffige bruine cadin’sor en met speren in de hand. Een flink aantal van hen droeg de hoofdband met Rhands teken erop.

Daarom had Cadsuane zo’n haast gehad; als de hoofdmannen van de Aiel waren aangekomen, dan zou Rhand hen willen ontmoeten. Nynaeve beende over het veld – dat helemaal geen veld was – en voelde verontwaardiging. Rhand had haar niet laten roepen. Waarschijnlijk niet eens omdat hij niet wilde dat ze erbij was, maar omdat hij gewoon te warhoofdig was om eraan te denken. Herrezen Draak of niet, die man dacht er maar zelden aan om zijn bedoelingen met anderen te delen. Je zou denken dat hij na al die tijd eens zou beseffen hoe belangrijk het was om goede raad in te winnen bij mensen met een beetje meer ervaring dan hij. Hoe vaak was hij nu al ontvoerd, gewond geraakt of gevangengenomen dankzij zijn overhaastheid?

Al die anderen in het kamp mochten dan voor hem buigen en hem vleien, maar Nynaeve wist dat hij eigenlijk gewoon een schaapherder uit Emondsveld was. Hij raakte nog net zo gemakkelijk in de problemen als toen hij en Martrim als jongens streken hadden uitgehaald. Alleen was hij nu in staat hele naties in de chaos te werpen, in plaats van enkel de dorpsmeisjes te plagen. Aan de uiterste noordkant van het veld – recht tegenover het landhuis en dicht bij de voorzijde van de aarden wal – zetten de pas aangekomen Aiel hun kamp met huiden tenten op. Ze stelden ze op een andere manier op dan de Saldeanen; in plaats van rechte rijen, gaven de Aiel de voorkeur aan kleine groepen, ingedeeld per genootschap. Enkele mannen van Bashere riepen groeten naar de Aiel, maar niemand bood zijn hulp aan. De Aiel konden een opvliegend stelletje zijn, en hoewel Nynaeve de Saldeanen een stuk minder onredelijk vond dan de meeste anderen, bleven ze Grenslanders. Schermutselingen met Aiel waren in vroeger tijden een manier van leven voor hen geweest, en de Aiel-oorlog lag niet al te ver achter hen. Voorlopig streden ze allemaal aan dezelfde kant, maar dat weerhield de Saldeanen er niet van een beetje voorzichtiger te zijn nu de Aiel in groten getale waren aangekomen.

Nynaeve zocht naar Rhand of Aiel die ze kende. Ze betwijfelde of Aviendha bij de groep zou zijn; zij was ongetwijfeld bij Elayne in Caemlin, om te helpen de troon van Andor veilig te stellen. Nynaeve voelde zich nog altijd schuldig omdat ze hen had achtergelaten, maar iemand had Rhand moeten helpen saidin te reinigen. Dat was niet iets wat je aan hem alleen overliet. Maar waar hing hij uit? Nynaeve bleef staan op de grens tussen het Saldeaanse en het nieuwe Aielkamp. Soldaten met lansen knikten eerbiedig naar haar. Aiel in bruin en groen schreden over het veld, hun bewegingen vloeiend als water. Vrouwen in blauw en groen droegen wasgoed van het riviertje naar het landhuis. Dennen met brede naalden huiverden in de wind. Het kamp was zo druk als de dorpsweide op Beltije. Welke kant was Cadsuane opgegaan?

Richting het noordoosten bespeurde ze dat er iemand geleidde. Nynaeve glimlachte en liep met ferme passen en ruisende gele rokken door. Degene die daar geleidde, moest ofwel een Aes Sedai of een Wijze zijn. En inderdaad, even later zag ze een grotere Aieltent die op de hoek van het veld was opgezet. Ze liep er recht op af, terwijl haar priemende blik – of misschien haar faam – de Saldeaanse soldaten aanspoorde haar uit de weg te gaan. De Speervrouwen die de ingang bewaakten, probeerden haar niet tegen te houden. Rhand stond binnen, gekleed in zwart en rood, en hij bladerde door kaarten op een stevige houten tafel, met zijn linkerarm op zijn rug. Bashere stond naast hem, knikkend in zichzelf en kijkend naar een kleine kaart die hij omhoog hield.

Rhand keek op toen Nynaeve binnenkwam. Sinds wanneer leek hij zoveel op een zwaardhand, met die onmiddellijk schattende blik? Die ogen die elke dreiging zagen, dat lichaam gespannen alsof hij ieder ogenblik een aanval verwachtte? Ik had die vrouw hem nooit moeten laten meenemen uit Tweewater, dacht ze. Kijk eens wat het met hem gedaan heeft.