Khands gezicht werd weer duister, zijn ogen stormachtig, en Nynaeve moest opnieuw denken aan de storm die in het noorden broeide.
Dit land is gebroken, Rhand Altor,’ zei Rhuarc, met een kalmere stem dan Bael. ‘Dat is geen uitvlucht, en het is geen lafheid om een lastige taak voorzichtig aan te pakken.’
‘We moeten hier vrede hebben,’ grauwde Rhand. ‘Als jullie het niet kunnen...’
‘Jongen,’ zei Cadsuane, ‘misschien moet je even stil zijn en nadenken. Hoe vaak hebben de Aiel je in de steek gelaten? En hoe vaak hel) jij hen teleurgesteld, gekwetst of beledigd?’ Rhand liet zijn mond dichtvallen, en Nynaeve knarste met haar tanden omdat ze zelf niets had gezegd. Ze wierp een blik op Cadsuane, die een stoel had gekregen om op plaats te nemen; Nynaeve kon zich niet herinneren haar ooit op de vloer te hebben zien zitten. De stoel was overduidelijk afkomstig uit het landhuis. Hij was gemaakt van bleke elgilrimhoorns – die zich uitstrekten als open handpalmen – en voorzien van een rood kussen. Aviendha gaf Cadsuane een kom thee, waar ze voorzichtig uit nipte.
Met overduidelijke inspanning hield Rhand zijn boosheid in toom. ‘Mijn verontschuldigingen, Rhuarc, Bael. Het zijn... vermoeiende maanden geweest.’
‘Je hebt geen toh,’ zei Rhuarc. ‘Maar kom, ga zitten. Laten we schaduw delen en beschaafd praten.’
Rhand zuchtte hoorbaar, maar toen knikte hij en ging tegenover de andere twee zitten. De Wijzen die aanwezig waren – Amys, Melaine, Bair – leken niet van zins aan het gesprek deel te nemen. Ze waren toeschouwers, ongeveer net zo, besefte Nynaeve, als zijzelf. ‘We hebben vrede nodig in Arad Doman, vrienden,’ zei Rhand, die een kaart uitvouwde op het kleed tussen hen in. Bael schudde zijn hoofd. ‘Dobraine Taborwin heeft goed werk verricht in Bandar Eban,’ zei hij, ‘maar Rhuarc had gelijk toen hij dit land gebroken noemde. Het is net een stuk Zeevolkporselein dat van een hoge bergtop is gegooid. Je zei dat we moesten uitzoeken wie er de leiding had en moesten kijken of we de orde konden herstellen. Nou, voor zover wij kunnen bepalen heeft niemand de leiding. Elke stad is aan haar eigen lot overgelaten.’
‘En de Koopliedenraad?’ vroeg Bashere terwijl hij bij hen ging zitten en over zijn snor strijkend de kaart bestudeerde. ‘Mijn verkenners zeggen dat die nog enige macht bezit.’
‘In de steden waar zij regeren is dat waar,’ zei Rhuarc. ‘Maar hun invloed is klein. Er is nog maar één lid van de raad in de hoofdstad, en zij heeft daar weinig macht. We hebben een einde gemaakt aan de gevechten op straat, maar alleen met grote inspanning.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat komt ervan als je probeert meer landen te besturen dan een veste en stam. Zonder hun koning weten die Domani niet wie er de baas is.’
‘Waar is hij?’ vroeg Rhand.
‘Dat weet niemand, Rhand Altor. Hij is verdwenen. Volgens sommigen maanden geleden, volgens anderen al jaren.’
‘Misschien heeft Graendal hem,’ fluisterde Rhand, aandachtig kijkend naar de kaart. ‘Als ze hier is. Ja, ik denk dat ze hier waarschijnlijk is. Maar waar? Ze zal niet in het paleis van de koning zijn, want dat is niets voor haar. Ze zal een plek voor zichzelf hebben, een plek waar ze haar trofeeën kan tentoonstellen. Een locatie die op zichzelf een trofee is, maar geen plek die je onmiddellijk te binnen schiet. Ja, ik weet het. Je hebt gelijk. Zo heeft ze het gedaan voordat...’ Wat een vrijpostigheid! Nynaeve huiverde. Aviendha knielde naast haar neer en bood haar een kom thee aan. Nynaeve pakte hem aan, keek de vrouw in de ogen en wilde een vraag fluisteren. Aviendha schudde haar hoofd. Later, leek haar blik aan te geven. Aviendha stond op en trok zich terug naar de hoek van de tent, waar ze haar gerafelde doek pakte en een voor een de draden eruit begon te trekken. Waar was dat goed voor?
‘Cadsuane,’ vroeg Rhand, nu niet meer fluisterend, ‘wat weet jij over de Koopliedenraad?
‘Het zijn voornamelijk vrouwen,’ antwoordde Cadsuane, ‘en ze zijn zeer sluw. Maar het is ook een egocentrisch stel. Het is hun plicht om de koning te kiezen, en na Alsalams verdwijning hadden ze een vervanger moeten zoeken. Maar te veel van hen zien dit als een kans, en daarom komen ze niet tot overeenstemming. Ik neem aan dat ze zich onder druk van deze chaos hebben afgescheiden om hun macht over hun geboorteplaatsen veilig te stellen, te vechten voor rangen en bondgenootschappen, terwijl ze elk hun eigen voorkeurskoning aandragen ter overweging door de anderen.’
‘En dat Domanileger dat tegen de Seanchanen vecht?’ vroeg Rhand. ‘Is dat hun werk?’ Daar weet ik niets van.
‘Je sprak over de man Rodel Ituralde,’ merkte Rhuarc op.
‘Ja.’
‘Hij vocht goed, twintig jaar geleden,’ zei Rhuarc, wrijvend over zijn vierkante kin. ‘Hij is zo iemand die jullie een grote krijgsheer noemen. Ik zou graag met hem de speren dansen.’ Als je dat maar laat,’ zei Rhand scherp. ‘Niet terwijl ik nog leef, althans We moeten dit land veiligstellen.’
‘En verwacht je van ons dat we dat doen zonder te vechten?’ vroeg Bael. ‘Naar verluidt vecht die Rodel Ituralde als een zandstorm tegen de Seanchanen, en hij wekt hun gramschap nog beter dan zelfs jij, Rhand Altor. Hij zal niet gaan liggen slapen terwijl jij zijn vaderland verovert.’
‘Nogmaals,’ zei Rhand, ‘we zijn hier niet om te veroveren.’ Rhuarc zuchtte. ‘Waarom stuur je ons dan, Rhand Altor? Waarom gebruik je je Aes Sedai niet? Zij begrijpen natlanders. Dit land lijkt wel een koninkrijk vol kinderen, en wij zijn met te weinig volwassenen om hun gehoorzaamheid bij te brengen. Vooral als je ons verbiedt ze billenkoek te geven.’
‘Jullie mogen best vechten,’ zei Rhand, ‘maar alleen als het moet. Rhuarc, de Aes Sedai kunnen dit niet meer oplossen. Jullie kunnen dat wel. Mensen hebben ontzag voor de Aiel; ze zullen doen wat jullie zeggen. Als we de oorlog tussen de Domani en de Seanchanen eenhalt kunnen toeroepen, dan ziet die Dochter van de Negen Manenmisschien in dat mijn verlangen naar vrede oprecht is. Misschienstemt ze dan in met een ontmoeting met mij.’
‘Waarom doe je niet wat je al eens eerder hebt gedaan?’ vroeg Bael.
‘Je het land toe-eigenen?’
Bashere knikte en keek Rhand aan.
‘Dat zal niet werken, deze keer,’ zei Rhand. ‘Een oorlog hier zou te veel gaan kosten. Je had het over Ituralde. Hij houdt de Seanchanen op afstand, terwijl hij amper proviand en maar weinig mannen heeft. Zou je willen vechten tegen zo’n vindingrijk man?’ Wat zag Bashere er peinzend uit, alsof hij inderdaad overwoog het tegen die Ituralde op te nemen. Mannen! Ze waren allemaal hetzelfde. Bied ze een uitdaging en ze worden nieuwsgierig, ook al zal die uitdaging er waarschijnlijk mee eindigen dat ze op een lans worden gespietst.
‘Er zijn maar weinig mannen zoals Rodel Ituralde,’ antwoordde Bashere. ‘Hij zou beslist een grote hulp zijn voor onze zaak. Ik heb me altijd afgevraagd of ik hem zou kunnen verslaan.’
‘Nee,’ herhaalde Rhand, kijkend naar de kaart. Voor zover Nynaeve kon zien, stonden daarop troepenconcentraties en aantekeningen. De Aiel waren een georganiseerde chaos van houtskoolstreepjes langs de bovenzijde van Arad Doman; Ituraldes troepen bevonden zich ver op de Almothvlakte, vechtend tegen de Seanchanen. Het midden van Arad Doman was een zee van rommelige zwarte tekens, waarschijnlijk de troepen van verschillende edelen.
‘Rhuarc, Bael,’ zei Rhand. ‘Ik wil dat jullie de leden van de Koopliedenraad oppakken.’ Het werd stil in de tent.
‘Lijkt je dat wel verstandig, jongen?’ vroeg Cadsuane uiteindelijk. ‘Ze worden bedreigd door de Verzakers,’ zei Rhand, die verstrooid met zijn vingers op de kaart klopte. ‘Als Graendal werkelijk Alsalam in handen heeft, dan hebben we er niets aan om hem terug te krijgen. Dan zit hij zo diep onder haar Wilsdwang dat hij het verstand van een kind heeft. Ze is niet fijnbesnaard; dat is ze nooit geweest. De Koopliedenraad moet een nieuwe koning kiezen. Dat is de enige manier om vrede en orde in dit koninkrijk te brengen.’ Bashere knikte. ‘Het is gewaagd.’