‘We zijn geen ontvoerders,’ zei Bael fronsend. ‘Jullie zijn wat ik zeg dat jullie zijn, Bael,’ kaatste Rhand rustig terug.
‘We zijn nog steeds vrije mensen, Rhand Altor,’ zei Rhuarc. ‘Met mijn komen en gaan zal ik de Aiel veranderen,’ zei Rhand hoofdschuddend. ‘Ik weet niet wat jullie zijn als dit allemaal voorbij is, maar jullie kunnen niet blijven wat jullie waren. Ik wil dat jullie deze taak op je nemen. Van iedereen die me volgt, vertrouw ik jullie het meest. Als we de leden van de Raad bijeen willen krijgen zonder dit land nog verder in de oorlog te storten, zal ik jullie sluwheid en steelsheid nodig hebben. Jullie kunnen hun paleizen en landhuizen binnensluipen zoals jullie bij de Steen van Tyr zijn geïnfiltreerd.’ Rhuarc en Bael keken elkaar aan en fronsten allebei. ‘Zodra jullie de Koopliedenraad hebben,’ vervolgde Rhand, kennelijk onaangedaan door hun zorgen, ‘moeten de Aiel naar de steden gaan waar die kooplieden regeerden. Zorg ervoor dat de toestand daar niet afglijdt. Herstel de orde, zoals jullie in Bandar Eban hebben gedaan. Begin van daaruit met het opjagen van struikrovers en het handhaven van de wet. Er zal weldra proviand worden aangevoerd door het Zeevolk. Neem eerst de steden langs de kust in, en ga dan het binnenland in. Binnen een maand zouden de Domani naar jullie toe moeten komen in plaats van bij jullie weg te vluchten. Bied ze veiligheid en voedsel, dan komt de orde vanzelf.’ Een verrassend verstandige strategie. Rhand was echt slim, voor een man. Er zat veel goeds in hem, misschien wel de ziel van een leider, als hij zijn temperament maar in bedwang kon houden. Rhuarc bleef over zijn kin wrijven. ‘Het zou helpen als we een paar van je Saldeanen hadden, Davram Bashere. Natlanders volgen niet graag Aiel. Als we doen alsof de natlanders de leiding hebben, komen ze eerder naar ons toe.’
Bashere lachte. ‘We zouden ook mooie doelwitten vormen. Zodra we een paar leden van de Koopliedenraad grijpen, stuurt de rest ongetwijfeld huurmoordenaars achter ons aan!’
Rhuarc lachte alsof hij het een geweldige grap vond. Het gevoel voor humor van de Aiel was heel merkwaardig. ‘We houden je wel in leven, Davram Bashere. Als dat niet lukt, zetten we jou en je paard op, en ben je een schitterende koker voor hun pijlen!’ Bael lachte hier luid om en de Speervrouwen bij de ingang startten nog een ronde in hun handtaal.
Bashere grinnikte, hoewel hij de humor ook niet scheen te begrijpen. ‘Weet je zeker dat je dit wilt?’ vroeg hij aan Rhand. Rhand knikte. ‘Verdeel wat van je soldaten en stuur ze op aanwijzing van Rhuarc met groepen Aiel mee.’
‘En Ituralde?’ vroeg Bashere, kijkend naar de kaart. ‘Het zal niet lang vrede blijven zodra hij door heeft dat we zijn vaderland zijn binnengevallen.’
Rhand tikte zachtjes op de kaart. ‘Ik hou me persoonlijk met hem bezig,’ zei hij uiteindelijk.
8
Schone hemden
Een havenmeestershemel, noemden ze het, die grijze wolken die de zon verborgen, kolkend en somber. Misschien hadden de anderen hier in het kamp even buiten Tar Valon de aanhoudende bewolking niet opgemerkt, maar Siuan wel. Geen matroos zou die over het hoofd zien. Niet donker genoeg om storm te beloven, maar ook niet licht genoeg om op vlekkeloos zeilweer te duiden.
Zo’n hemel was twijfelachtig. Je kon uitzeilen en geen druppel regen of zuchtje stormwind tegenkomen. Maar je kon ook, met amper enige waarschuwing, midden in een ongelooflijke storm terechtkomen. Hij was verraderlijk, die deken van wolken.
De meeste havens rekenden een dagelijks tarief voor elk vaartuig dat er werd afgemeerd, maar op stormdagen – als geen visser iets zou vangen – werd dat tarief gehalveerd of helemaal niet geïnd. Op een dag als deze, echter, met donkere wolken maar geen spoor van stormen, rekenden de havenmeesters een volle dag liggeld. En dus moest de visser kiezen. In de haven blijven wachten, of gaan vissen om de haventarieven terug te verdienen. De meeste dagen zoals deze bleken uiteindelijk niet stormachtig. De meeste dagen zoals deze waren veilig. Maar als er toch een storm kwam op een dag als deze, dan was die meestal heel erg.
Veel van de verschrikkelijkste stormen in de geschiedenis waren ontstaan vanuit een havenmeestershemel. Daarom hadden sommige vissers andere namen voor dat soort bewolking. Ze noemden die de sluier van een leeuwvis. En het was al dagen geleden dat er iets anders in de lucht te zien was geweest. Siuan huiverde en trok haar stola om zich heen. Het was een slecht teken. Ze betwijfelde of veel vissers vandaag hadden besloten de haven te verlaten. ‘Siuan?’ vroeg Lelaine, en er klonk ergernis in haar stem door. ‘Schiet eens op. En ik hoef niet nog meer van die bijgelovige onzin over de hemel te horen. Eerlijk.’ De lange Aes Sedai wendde zich af en liep door.
Bijgelovig? dacht Siuan verontwaardigd. Duizend generaties van wijsheid zijn geen bijgeloof. Het is gezond verstand! Maar ze zei niets en haastte zich achter Lelaine aan. Rondom haar ging het kamp met Egwenes Aes Sedai door met hun dagelijkse bezigheden, zo regelmatig als de radertjes van een klok. Als er één ding was waar Aes Sedai goed in waren, dan was het orde scheppen. Tenten stonden per Ajah in groepen opgesteld, alsof ze de indeling van de Witte Toren nabootsten. Er waren weinig mannen, en als ze hier al langskwamen – soldaten op bevel van Garet Brins legers, paardenverzorgers – gingen de meesten snel aan het werk. Ze waren veruit in de minderheid ten opzichte van de arbeidersvrouwen, van wie een groot aantal zelfs de Vlam van Tar Valon op hun rokken of lijfjes had geborduurd.
Een van de weinige merkwaardigheden in dit dorp – als je het feit negeerde dat het uit tenten bestond in plaats van kamers en uit houten looppaden in plaats van betegelde gangen – was het aantal Novices. Het waren er vele honderden. In feite moesten het er nu zeker duizend zijn, veel meer dan de Toren zelf er in de recente geschiedenis had gehad. Zodra de Aes Sedai herenigd waren, zouden Novicekwartieren die al tientallen jaren niet meer waren gebruikt moeten worden heropend. Ze zouden misschien zelfs de tweede keuken nodig hebben.
Deze Novices draafden rond in families, en de meeste Aes Sedai probeerden hen te negeren. Sommigen deden dat uit gewoonte; wie lette er nou op Novices? Maar anderen deden het uit ongenoegen. Zij vonden dat vrouwen die oud genoeg waren om moeders en grootmoeders te zijn – en veel van hen waren dat ook inderdaad – niet in het Noviceboek hoorden te worden ingeschreven. Maar wat viel eraan te doen? Egwene Alveren, de Amyrlin Zetel, had gezegd dat het moest.
Siuan bespeurde nog steeds geschoktheid bij sommige Aes Sedai die ze tegenkwam. Egwene had zorgvuldig in bedwang gehouden moeten worden. Wat was er misgegaan? Wanneer was de Amyrlin aan hun greep ontsnapt? Siuan zou meer hebben genoten van die blikken als ze zich zelf niet ook zorgen maakte over Egwenes voortdurende gevangenschap in de Witte Toren. Dat was nog eens de sluier van een leeuwvis. Het kon uitlopen in een groot succes, maar ook in grote rampspoed. Ze haastte zich achter Lelaine aan. ‘Wat is de status van de onderhandelingen?’ vroeg Lelaine zonder Siuan aan te kijken.
Je zou zelf eens naar een zitting kunnen gaan om daar achter te komen, dacht Siuan. Maar Lelaine wilde dat de mensen zagen dat ze toezicht hield, niet dat ze een actieve rol speelde. En de vraag aan Siuan stellen, in het openbaar, was ook een berekende zet. Siuan stond bekend als vertrouwelinge van Egwene en had nog steeds enige faam omdat ze zelf Amyrlin was geweest. De dingen die Siuan tegen Lelaine zei waren niet belangrijk; dat men zag dat ze die dingen zei, echter, vergrootte de invloed van de vrouw in het kamp. ‘Ze gaan niet goed, Lelaine,’ zei Siuan. ‘Elaida’s afgevaardigden beloven nooit iets, en ze lijken verontwaardigd telkens als we belangrijke onderwerpen ter sprake brengen, zoals het herstellen van de Blauwe Ajah. Ik denk zelfs dat ze geen echt gezag van Elaida hebben gekregen om bindende afspraken te maken.’
‘Hmm,’ zei Lelaine peinzend, knikkend naar een groep Novices. Ze maakten kniksen. Het was een sluwe beslissing van Lelaine geweest om op heel aanvaardende toon over de nieuwe Novices te gaan praten.