Lelaine snoof. ‘Ik weet niet of er wel mannen bestaan die zonder toezicht te vertrouwen zijn.’
‘Ik heb er de pest aan om zijn was te doen,’ zei Siuan. Nou, dat was ook zo. Ook al zou ze er voor alle goud in Tar Valon niet mee ophouden. ‘Maar als die plicht me dicht bij hem houdt, met een luisterend oor...’
‘Ja,’ zei Lelaine, en ze knikte langzaam. ‘Ja, je hebt gelijk. Ik zal je offer niet vergeten, Siuan. Goed dan, je kunt gaan.’ Lelaine draaide zich om en keek naar haar hand, alsof ze ergens naar verlangde. Waarschijnlijk naar de dag dat ze – als Amyrlin – haar Grote Serpent-ring kon aanbieden voor een kus wanneer ze afscheid nam van een andere zuster.
Licht, Egwene moest echt snel terugkomen. Geboterde zilvertanden! Geboterde, rottige zilvertanden!
Siuan liep naar de rand van het kamp van de Aes Sedai. Brins leger lag daar in een grote ring omheen, maar zij bevond zich aan de andere kant van de ring. Het zou zeker een halfuur kosten om naar zijn tent te lopen. Gelukkig stuitte ze op een wagenmenner die een lading proviand naar het leger moest brengen. De kleine, verweerde man stemde er onmiddellijk in toe haar tussen de rapen mee te laten rijden, hoewel hij zich wel scheen af te vragen waarom ze geen paard nam, zoals het een Aes Sedai betaamde. Nou, zo ver was het niet, en meerijden met groenten was veel minder onwaardig dan hotsend op de rug van een paard te moeten zitten. Als Garet Brin klaagde omdat ze zo laat was, zou ze hem eens flink de waarheid zeggen! Ze leunde achterover tegen een bultige zak rapen, met haar in bruine rokken gehulde benen bungelend over de achterkant van de wagen. Terwijl de kar een lage helling opreed, kon ze over de witte tenten en stadse indeling van het kamp van de Aes Sedai heen kijken. Rondom het kamp zat het leger, in kleinere tenten in nette, rechte lijnen, en daaromheen bevond zich een groeiende kring van kampvolgers.
Achter dat alles was het landschap bruin, de wintersneeuw gesmolten, maar de lentescheuten schaars. Overal op het land stonden groepjes bergeiken; schaduwen in dalen en kronkelende strepen schoorsteenrook wezen op dorpjes in de verte. Ze stond ervan te kijken hoe vertrouwd, hoe verwelkomend, deze graslanden aanvoelden. Toen ze pas in de Witte Toren woonde, was ze ervan overtuigd dat ze nooit van dit door landerijen omsloten platteland zou gaan houden. Nu had ze meer van haar leven doorgebracht in Tar Valon dan in Tyr. Het was soms moeilijk om zich dat meisje te herinneren, dat netten boette en ’s morgens vroeg met haar vader meeging om te vissen. Ze was iets anders geworden: een vrouw die handelde in geheimen in plaats van vis.
Geheimen, die machtige, overheersende geheimen. Die waren haar leven geworden. Geen liefde, op wat jeugdige tijdverspilling na. Geen tijd voor verwikkelingen of veel ruimte voor vriendschappen. Ze had zich slechts op één ding gericht: zoeken naar de Herrezen Draak. Hem helpen, hem begeleiden, hem hopelijk besturen. Moiraine was overleden bij het nastreven van datzelfde doel, maar zij had tenminste nog gelegenheid gehad om iets van de wereld te zien. Siuan was oud geworden – geestelijk, althans – terwijl ze opgesloten zat in de Toren, waar ze aan haar touwtjes trok en de verwikkelingen in de wereld bijstuurde. Ze had een aantal goede dingen gedaan. De tijd zou uitwijzen of die inspanningen voldoende waren geweest.
Ze had geen spijt van haar leven. Maar op dit ogenblik, rijdend langs legertenten – waarbij de kar schudde door gaten en sporen in het pad, zodat hij rammelde als droge visgraten in een ton – benijdde ze Moiraine. Hoe vaak had Siuan de moeite genomen om uit het raam te kijken naar het mooie groene landschap, voordat het allemaal ziek begon te worden? Zij en Moiraine hadden zo hard gestreden om deze wereld te redden, maar ze hadden er voor zichzelf niets in overgelaten om van te genieten.
Misschien was het een vergissing van Siuan geweest om bij de Blauwe Ajah te blijven, anders dan Leane, die nadat ze waren gesust en Geheeld de kans had gegrepen om over te stappen naar de Groene. Nee, dacht Siuan, terwijl de naar bittere rapen riekende wagen verder rommelde. Nee, ik ben er nog steeds op gebrand om de hele verrekte wereld te redden. Voor haar zat er geen overstap naar de Groene Ajah in. Hoewel, denkend aan Brin wenste ze wel dat de Blauwe in bepaalde opzichten een beetje meer zoals de Groene was. Siuan de Amyrlin had geen tijd gehad voor relaties, maar hoe zat het met Siuan de bediende? Mensen bespelen via steelse manipulaties vergde veel meer vaardigheid dan hen dwingen met de macht van de Amyrlin Zetel, en het bleek meer voldoening te schenken. Maar daardoor voelde ze ook niet langer het verpletterende gewicht van de verantwoordelijkheid, dat ze had gevoeld in haar jaren van leiderschap over de Witte Toren. Was er misschien ruimte in haar leven voor nog een paar veranderingen?
De wagen bereikte de andere kant van het legerkamp. Ze schudde haar hoofd om haar eigen dwaasheid toen ze eraf sprong, en knikte toen als dank naar de wagenmenner. ‘Was ze dan een meisje, amper oud genoeg voor haar eerste volle dag zwartvis vangen? Het had geen zin om op die manier over Brin te denken. Nu niet, althans. Er was te veel te doen.
Ze liep langs de buitenrand van het kamp, met de legertenten aan haar linkerhand. Het werd donker, en rechts van haar verlichtten lantaarns waarin kostbare olie werd gebrand slordige huttenkampen en tenten. Verderop rees een kleine ronde omheining rond het leger op. Hij omsloot niet het hele leger; eigenlijk was hij slechts groot genoeg voor enkele tientallen officierstenten en een paar grotere commandotenten. Dit gedeelte moest dienen als versterkte plek voor noodgevallen, maar altijd als operationeel centrum. Brin vond het goed om een fysieke grens te hebben tussen het grotere kamp en de plek waar hij met zijn officiers overlegde. Anders zou het in de verwarring van het burgerkamp en met zo’n lange grens om te bewaken, voor verspieders te gemakkelijk worden om zijn tenten te naderen. De omheining was nog maar voor driekwart klaar, maar het werk vorderde snel. Misschien zou Brin uiteindelijk besluiten het hele leger te omringen, als het beleg lang genoeg aanhield. Voorlopig dacht hij dat de kleine, versterkte commandopost de soldaten niet alleen een gevoel van veiligheid zou geven, maar ook gezag zou uitstralen. De houten staken van acht voet hoog rezen verderop met de punten omhoog uit de grond op, als een rij schildwachten, zij aan zij. Tijdens een belegering had je doorgaans veel mankracht voor dit soort werk. De wachters bij de omheining wisten dat ze Siuan door moesten laten, en ze liep snel naar Brins tent. Ze had inderdaad was te doen, maar het meeste ervan zou waarschijnlijk tot morgenochtend moeten wachten. Ze had met Egwene afgesproken in Tel’aran’rhiod zodra het donker werd, en de gloed van de zonsondergang begon al te vervagen.
In Brins tent was zoals gebruikelijk slechts een heel lichte gloed te zien. Terwijl de mensen buiten hun olie verspilden, was hij zuinig. De meeste soldaten leefden beter dan hij. Domme man. Siuan liep de tent in zonder zich aan te kondigen. Als hij zo dom was zich om te kleden zonder achter het scherm te gaan staan, kon zij er niets aan doen als ze hem zag.
Hij zat aan zijn tafel, werkend bij het licht van een enkele kaars. Zo te zien las hij de verslagen van verkenners.
Siuan snoof en liet de tentflappen achter zich dichtzakken. Niet één lamp! Die man! ‘Je verpest je ogen door bij zulk slecht licht te lezen, Garet Brin.’
‘Ik lees al bijna heel mijn leven bij kaarslicht, Siuan,’ zei hij, terwijl hij zonder op te kijken een bladzijde omsloeg. ‘En ik zal je vertellen dat mijn ogen nog hetzelfde zijn als toen ik een jongen was.’
‘O?’ vroeg Siuan. ‘Dus je wilt zeggen dat je altijd al bijziend was?’ Brin grijnsde, maar hij ging door met lezen. Siuan snoof nog eens luid, om zeker te weten dat hij het hoorde. Toen weefde ze een bol van licht en liet die naar zijn tafel zweven. Domme man. Ze wilde niet dat hij zo blind werd dat hij sneuvelde bij een aanval die hij niet zag aankomen. Nadat ze het licht bij zijn hoofd had geplaatst – misschien wel zo dichtbij dat hij er ongemakkelijk van werd en moest opschuiven – liep ze door om kleding van de drooglijn te plukken die ze door het midden van de tent had gespannen. Hij had niet geklaagd toen ze een waslijn in zijn tent had opgehangen, en hij had hem ook niet weggehaald. Dat was een teleurstelling. Ze had ernaar uitgezien hem daarvoor te berispen.