Brin gromde en Siuan rukte het laatste hemd van de waslijn, waardoor die schudde en een wazige schaduw tegen de achterwand van de tent wierp.
‘Nou,’ zei Brin, ‘Ik had me voorgehouden dat ik je alleen maar aan het werk zou houden zolang het me kostte om dat antwoord te krijgen. Nu weet ik het. Ik zou dus zeggen...’
‘Stop!’ snauwde Siuan, die zich abrupt omdraaide en naar hem wees. ‘Maar...’
‘Zeg dat niet,’ dreigde ze. ‘Anders stop ik je een prop in je mond en laat je tot zonsondergang morgen in de lucht hangen. Ik doe het echt.’ Brin bleef zwijgend zitten.
‘Ik ben nog niet klaar met jou, Garet Brin.’ Ze sloeg het hemd uit en vouwde het op. ‘Ik zeg het wel als het zover is.’
‘Licht, vrouw,’ mompelde hij bijna binnensmonds. ‘Als ik had geweten dat je Aes Sedai was voordat ik je naar Salidar volgde... Als ik had geweten wat ik deed...’
‘Wat dan?’ wilde ze weten. ‘Zou je me dan niet hebben nagejaagd?’
‘Natuurlijk wel,’ zei hij verontwaardigd. ‘Ik zou alleen voorzichtiger zijn geweest, en misschien beter voorbereid. Ik ging op jacht naar everzwijnen met een konijnenmes in plaats van een speer!’ Siuan legde het opgevouwen hemd op de andere en pakte de stapel op. Ze keek hem gekweld aan. ‘Ik zal maar doen alsof je me niet net hebt vergeleken met een everzwijn, Brin. Wees alsjeblieft wat voorzichtiger met wat je zegt. Anders zit je straks zonder bediende en zul je die vrouwen in het kamp je was moeten laten doen.’ Hij keek haar verward aan. Toen lachte hij alleen maar. Ze kon haar eigen grijns ook niet onderdrukken. Nou, na die uitwisseling zou hij wel weten wie hier de touwtjes in handen had. Maar... Licht! Waarom had ze hem over de Voorspelling verteld? Dat had ze nog maar heel zelden bij iemand gedaan! Terwijl ze de hemden in zijn kist stopte, keek ze naar Brin om, die nog steeds hoofdschuddend grinnikte.
Als andere geloften niet langer greep op me hebben, dacht ze. Als ik er zeker van ben dat de Herrezen Draak doet wat hij moet doen, misschien is er dan tijd. Voor één keer kijk ik er daadwerkelijk naar uit om klaar te zijn met deze missie. Opmerkelijk. ‘Je zou al in bed moeten liggen, Siuan,’ zei Brin. ‘Het is nog vroeg,’ antwoordde ze.
‘Ja, maar het is zonsondergang. Elke derde dag ga je opvallend vroeg naar bed, met die rare ring die je tussen de kussens van je brits hebt verstopt om je hals.’ Hij sloeg een vel papier op zijn tafel om. ‘Doe de Amyrlin de groeten van me.’
Ze draaide zich met openhangende mond naar hem om. Hij kon toch niet op de hoogte zijn van Tel’aran’rhiod? Ze zag dat hij tevreden glimlachte. Nou, misschien wist hij niets van Tel’aran’rhiod, maar hij had overduidelijk geraden dat de ring en haar bedtijden iets te maken hadden met communicatie met Egwene. Slim. Hij keek over de rand van zijn papieren naar haar toen ze langsliep, en zijn ogen twinkelden.
‘Onuitstaanbare kerel,’ mompelde ze, terwijl ze op haar brits ging zitten en haar lichtbol wegstuurde. Toen viste ze schaapachtig haar ring-ter’angreaal tevoorschijn en hing die om haar hals, keerde hem de rug toe en probeerde zichzelf in slaap te wensen. Ze zorgde ervoor dat ze elke derde dag wat vroeger opstond dan gewoonlijk, zodat ze ’s avonds moe zou zijn. Ze wenste dat ze even gemakkelijk in slaap kon vallen als Egwene.
Onuitstaanbare... onuitstaanbare kerel! Ze zou iets moeten doen om hem terug te pakken. Muizen tussen de lakens. Dat zou mooi zijn. Ze lag te lang wakker, maar uiteindelijk wist ze in te slapen, flauwtjes glimlachend in zichzelf om de belofte van een passende wraak. Ze werd wakker in Tel’aran’rhiod, gekleed in niets anders dan een schandelijk, nauwelijks verhullend ondergewaad. Ze slaakte een kreet en verving het onmiddellijk – met veel concentratie – door een groen gewaad. Groen? Waarom groen? Ze maakte het blauw. Licht! Hoe kon het dat Egwene altijd zo goed was in het beheersen van dingen in Tel’aran’rhiod, terwijl Siuan amper kon voorkomen dat haar kleding veranderde bij elke verstrooide gedachte? Het moest iets te maken hebben met het feit dat Siuan deze minder goede kopie van een ter’angreaal moest gebruiken, die niet zo goed werkte als de oorspronkelijke. Ze leek daardoor onbeduidend voor anderen die haar zagen.
Ze stond midden in het kamp van de Aes Sedai, omringd door tenten. De flap van een zeker onderkomen was het ene ogenblik open, dan weer gesloten. De hemel was in beroering door een woeste, maar merkwaardig stille storm. Vreemd, maar dingen waren wel vaker vreemd in Tel’aran’rhiod. Ze sloot haar ogen en verplaatste zich in gedachten naar de werkkamer van de Meesteres der Novices in de Witte Toren. Toen ze haar ogen opende, was ze daar. Een kleine, gelambriseerde kamer met een stevige schrijftafel en een tafel voor bestraffingen.
Ze had liever de oorspronkelijke ring gehad, maar die werd zorgvuldig bewaard door de Gezetenen. Ze zou dankbaar moeten zijn, ook voor een kleine vangst, zoals haar vader altijd zei. Ze had ook helemaal geen ring kunnen hebben. De Gezetenen dachten dat deze bij Leane was toen ze gevangen werd genomen.
Ging het goed met Leane? Elk ogenblik kon de valse Amyrlin besluiten haar terecht te stellen. Siuan wist maar al te goed hoe haatdragend Elaida kon zijn; ze voelde nog altijd steken van verdriet als ze aan die arme Alric dacht. Had Elaida ook maar even last van schuldgevoel gehad toen ze in koelen bloede een zwaardhand vermoordde voordat de vrouw die ze neerhaalde fatsoenlijk was afgezet? ‘Een zwaard, Siuan?’ vroeg Egwenes stem plotseling. ‘Dat is weer eens wat nieuws.’
Siuan keek omlaag en schrok toen ze zag dat ze een bloedig zwaard in de hand hield, waarschijnlijk bedoeld voor Elaida’s hart. Ze liet het verdwijnen en keek Egwene aan.
Het meisje leek op en top een Amyrlin met dat schitterende goudkleurige gewaad, haar bruine haar prachtig gevlochten en bezet met parels. Haar gezicht was nog niet leeftijdloos, maar Egwene begon al wel de kalme sereniteit van de Aes Sedai uit te stralen. In feite leek ze er aanzienlijk beter in te zijn geworden sinds ze gevangen was genomen.
‘Je ziet er goed uit, Moeder,’ zei Siuan.
‘Dank je,’ zei Egwene met een flauwe glimlach. Ze liet bij Siuan meer van zichzelf zien dan bij anderen. Ze wisten allebei hoe zwaar Egwene had geleund op Siuans onderwijs om te komen waar ze was. Hoewel ze het waarschijnlijk zelf ook wel had gered, gaf Siuan toe. Alleen iets minder snel.
Egwene keek naar de kamer waar ze in stonden en trok een lichte grimas. ‘Ik besef dat ik de vorige keer deze plek had geopperd, maar ik heb deze kamer de laatste tijd wel vaak genoeg gezien. Ik zie je in de eetzaal van de Novices.’ Ze verdween.
Een merkwaardige keuze, maar onuitgenodigde oren konden zich in de eetzaal moeilijk verstoppen. Siuan en Egwene waren niet de enigen die Tel’aran’rhiod voor geheime ontmoetingen gebruikten. Siuan sloot haar ogen – niet dat het nodig was, maar het scheen haar te helpen – en dacht aan de eetzaal van de Novices, met de vele bankjes en kale muren. Toen ze haar ogen opende, was ze daar, net als Egwene. De Amyrlin liet zich zakken en een schitterende, gepolsterde stoel verscheen achter haar, om haar sierlijk op te vangen toen ze ging zitten. Siuan vertrouwde er niet op dat ze zelf ook zoiets ingewikkelds zou kunnen; ze ging gewoon op een van de bankjes zitten.
‘Ik denk dat we elkaar misschien vaker moeten ontmoeten, Moeder,’ zei Siuan, tikkend op de tafel terwijl ze haar gedachten ordende. ‘O?’ vroeg Egwene, die haar rug rechtte. ‘Is er iets gebeurd?’
‘Meerdere dingen,’ antwoordde Siuan, ‘en ik vrees dat een paar ervan even erg stinken als de vangst van vorige week.’
‘Vertel.’
‘Er was een Verzaker in ons kamp,’ zei Siuan. Ze had daar niet al te veel over na willen denken, want ze kreeg er de rillingen van. ‘Is er iemand dood?’ vroeg Egwene met kalme stem, ook al waren haar ogen hard als staal.
‘Nee, het Licht zij dank,’ zei Siuan. ‘Behalve die waar je al van weet. Romanda legde het verband. Egwene, dat schepsel was al enige tijd bij ons, hield zich verborgen.’