Maar er was niets aan te doen. Moridin was Nae’blis. Voorlopig. En dat betekende, hoe akelig ook, dat Graendal geen andere keus had dan aan zijn oproep gehoor te geven. Dus zette ze haar drankje op/ij, stond op en liep de Poort door, waarbij haar doorschijnende blauwe gewaad glansde van het gouden borduurwerk. Het was verwarrend warm aan de andere kant van de Poort. Ze weefde onmiddellijk Lucht en Water om af te koelen. Ze bevond zich in een zwartstenen gebouw, waar rossig licht door de vensters naar binnen kwam. Er zat geen glas in die vensters. De rossige tint van het licht wees erop dat de zon onderging, maar in Arad Doman was het amper halverwege de middag. Ze had toch vast niet zó ver gereisd?
In de kamer stonden alleen harde stoelen van heel diepzwart hout. Moridin had de laatste tijd beslist een gebrek aan verbeeldingskracht. Alles was zwart en rood, en al zijn inspanningen waren gericht op het doden van die domme jongens uit het dorp van Rhand Altor. Was zij dan de enige die inzag dat Altor zelf de werkelijke dreiging was? Waarom doodden ze hem niet gewoon? Het meest voor de hand liggende antwoord op die vraag – dat niemand tot dusverre sterk genoeg was gebleken om hem te verslaan -was er een waar ze liever niet over nadacht.
Ze liep naar het raam en zag de oorzaak van het roestkleurige licht. Buiten was de kleiachtige grond roodgekleurd door het ijzer in de aarde. Ze bevond zich op de tweede verdieping van een diepzwarte toren, waarvan de stenen de brandende warmte van de hemel in zich opzogen. Er groeide maar heel weinig buiten, en dat wat er groeide, vertoonde zwarte vlekken. Dus dit was de diepe noordoostelijke Verwording. Ze was hier al enige tijd niet meer geweest. Moridin scheen nota bene een fort te hebben gevonden.
In de schaduw van het fort stond een verzameling haveloze hutten, en op de akkers in de verte waren een paar vlakken met door de Verwording aangetaste gewassen te zien. Ze probeerden waarschijnlijk een nieuwe soort in het gebied te laten groeien. Misschien wel verschillende gewassen; dat zou de vlakverdeling verklaren. Er liepen wachters rond, ondanks de warmte in zwarte uniformen gekleed. Die soldaten waren nodig om aanvallen af te slaan van de verschillende soorten Schaduwgebroed die zo diep hier in de Verwording leefden. Die schepsels gehoorzaamden aan geen enkele meester, behalve de Grote Heer zelf. Wat deed Moridin in deze uithoek? Haar overpeinzingen werden onderbroken toen voetstappen de aankomst van anderen aankondigden.
Demandred kwam door de zuidelijke deur binnen, en hij werd vergezeld door Mesaana. Waren ze dan samen aangekomen? Ze namen aan dat Graendal niets wist van hun bondgenootschapje, een pact waar ook Semirhage bij betrokken was. Maar eerlijk, als ze dat geheim wilden houden, snapten ze dan niet dat ze niet samen op een oproep moesten verschijnen?
Graendal verborg een glimlach terwijl ze naar hen knikte, en vervolgens koos ze de grootste en gemakkelijkst uitziende stoel in de kamer uit om in plaats te nemen. Ze streek met haar vinger over het gladde, donkere hout en voelde de nerf ervan onder de lak. Demandred en Mesaana keken haar kil aan, maar ze kende hen goed genoeg om te weten dat die twee verbaasd waren haar hier te zien. Zo. Dus ze hadden deze bijeenkomst verwacht, maar niet dat Graendal erbij zou zijn? Ze kon maar beter doen alsof ze zelf niet verward was. Ze glimlachte veelbetekenend naar hen en merkte een fonkeling van woede in Demandreds ogen op.
Die man frustreerde haar, al zou ze dat nooit hardop toegeven. Mesaana verbleef in de Witte Toren, waar ze zich voordeed als wat in deze Eeuw doorging voor een Aes Sedai. Ze was doorzichtig en eenvoudig te peilen; Graendals contactpersonen in de Witte Toren hielden haar goed op de hoogte van Mesaana’s handelen. En Graendals eigen pasgesmede relatie met Aran’gar was natuurlijk ook nuttig. Aran’gar speelde met de opstandige Aes Sedai, die de Witte Toren belegerden.
Nee, Mesaana bracht haar niet in verwarring, en de anderen waren al even eenvoudig in het oog te houden. Moridin was bezig de troepen van de Grote Heer te verzamelen voor de Laatste Slag, en door zijn oorlogsvoorbereidingen had hij heel weinig tijd om zich op het zuiden te richten, alhoewel zijn twee ondergeschikten, Cyndane en Moghedien, daar af en toe hun gezicht lieten zien. Zij besteedden hun tijd aan het bijeenroepen van de Duistervrienden en nu en dan aan een poging gehoor te geven aan Moridins bevel dat de twee ta’veren – Perijn Aybara en Martrim Cauton – moesten worden gedood.
Ze was ervan overtuigd dat Sammael tijdens de strijd om Illian door Rhand Altor was gedood. In feite – nu Graendal vermoedde dat Semirhage het voor het zeggen had gehad bij de Seanchanen – was ze er zeker van dat ze de plannen kende van elk van de andere overgebleven Uitverkorenen. Behalve die van Demandred.
Wat voerde die ergerlijke man toch uit? Ze zou al haar kennis over de verrichtingen van Mesaana en Aran’gar hebben ingeruild voor zelfs maar een heel kleine glimp van Demandreds plannen. Hij stond daar, knap ondanks zijn haviksneus, met zijn lippen vertrokken inrouwige woede. Demandred glimlachte nooit, scheen nooit ergens van te genieten.
Hoewel hij een van de belangrijkste generaals onder de Uitverkorenen was, leek oorlog voeren hem nooit genoegen te schenken. Ze had hem een keer horen zeggen dat hij zou lachen op de dag dat hij Lews Therin de nek kon breken. En niet eerder. Het was dom van hem om aan die wrevel vast te houden. Om te denken dat hij aan de andere kant had kunnen staan, zelf de Draak had kunnen worden als alles anders was gelopen. Maar toch, dom of niet, hij was bijzonder gevaarlijk, en het beviel Graendal niet dat ze zijn bedoelingen niet kende. Waar hing hij toch steeds uit? Demandred had graag legers onder zijn bevel, maar er waren geen troepenverplaatsingen meer op de wereld.
Behalve misschien die Grenslanders. Kon hij het voor elkaar hebben gekregen om daar te infiltreren? Dat zou beslist een meesterlijke zet zijn. Maar dan had ze vast wel iets gehoord, want ze had verspieders in dat kamp.
Ze schudde haar hoofd en verlangde naar iets te drinken om haar lippen te bevochtigen. Deze noordelijke lucht was te droog; ze gaf veruit de voorkeur aan de Domaanse vochtigheid. Demandred sloeg zijn armen over elkaar en bleef staan, terwijl Mesaana ging zitten. Mesaana had donker, kinlang haar en waterige blauwe ogen. Haar gewaad, dat tot op de vloer kwam, was niet voorzien van borduursel, en ze droeg geen sieraden. Tot op het bot een geleerde. Soms dacht Graendal wel eens dat Mesaana naar de Schaduw was overgelopen omdat het betere kansen op onderzoek bood. Mesaana was nu volkomen toegewijd aan de Grote Heer, net als de rest van hen, maar ze leek een tweederangs lid van de Uitverkorenen. Ze deed beweringen die ze niet kon staven, sloot zich aan bij sterkere partijen maar ontbeerde de vaardigheden om hen te manipuleren. Ze had kwaadaardige dingen gedaan in naam van de Grote Heer, maar ze had nooit de grootse prestaties geleverd van Uitverkorenen zoals Semirhage en Demandred. Laat staan Moridin.