Ieder geluid klonk versterkt. Hij kon de ademhaling van het kleine meisje, haar hartslag en die van Alice, het geluid van de werking van Alices ingewanden, en het briesje dat door de boomtakken suisde, horen. Uit de verte klonk een kreet.
Hij stond op en luisterde. Wat gebeurde er? Hoe kwam de versterking van zijn zintuigen? Waarom kon hij wel hun harten, maar niet zijn eigen hart horen? Hij was zich ook van de vorm en tekening van het gras onder zijn voeten bewust. Bijna kon hij de afzonderlijke luchtmoleculen voelen als zij zijn lichaam binnenstroomden.
Alice was ook opgestaan. Zij zei: ‘Wat gebeurt er?’ En haar stem viel als een hevige windstoot op hem. Hij antwoordde niet, maar stond haar aan te staren.
Het scheen hem nu toe, dat hij haar lichaam voor de eerste maal werkelijk zag. En hij kon ook háár zien, de volledige Alice.
Alice kwam met open armen, half gesloten ogen en vochtige mond naar hem toe. Zij wankelde en fluisterde zacht: ‘Richard! Richard!’
Toen stond zij met wijd opengesperde ogen stil. Hij stapte met uitgestrekte armen naar haar toe, maar zij riep: ‘Nee!’ draaide zich om en holde de duisternis tussen de bomen in.
Hij bleef een ogenblik stilstaan. Het leek hem onmogelijk dat zij, van wie hij hield zoals hij nog nooit van iemand gehouden had, hem geen liefde terug kon schenken. Het moest plagerij zijn. Dat was het. Hij rende haar achterna en riep steeds opnieuw haar naam. Het moest uren later zijn en de regen viel op hen neer.
Of het verdovende middel was uitgewerkt óf het was door het koude water verjaagd, want beiden schenen tegelijkertijd uit hun extase en droomtoestand naar boven te komen. Terwijl de bliksem hun gezichten verlichtte keek zij hem aan, gilde en gaf hem een hevige duw. Hij viel op het gras maar stak een hand uit en greep haar bij de enkel toen zij op handen en voeten wegkroop.
‘Wat is er met jou aan de hand?’ riep hij.
Alice staakte haar tegenspartelen. Zij ging met het gezicht tegen de knieën zitten en haar lichaam schokte van het snikken. Burton stond op, legde zijn hand onder haar kin en dwong haar op te kijken. Dichtbij sloeg opnieuw de bliksem in en liet hem haar gekwelde gezicht zien.
‘Je hebt beloofd me te beschermen!’ riep ze uit.
‘Je handelde er niet naar alsof je beschermd wilde worden,’ zei hij. ‘Ik heb niet beloofd je tegen een natuurlijke menselijke aandrift te beschermen.’
‘Aandrift!’ zei ze. ‘Aandrift! Mijn God, zoiets heb ik nog nooit in mijn leven gedaan! Ik ben altijd fatsoenlijk geweest! Ik was maagd toen ik trouwde en ben mijn man heel mijn leven trouw gebleven! En nu... een volslagen onbekende! Zomaar ineens! Ik weet niet wat er over mij kwam!’
‘Dan ben ik een mislukking geweest,’ zei Burton lachend, maar hij begon spijt en droefheid te voelen. Als het alleen maar haar eigen wil, haar eigen wens, was geweest dan zou hij nu niet de minste gewetenswroeging voelen. Het gum had echter het één of andere krachtig stimulerend middel bevat en daardoor hadden zij zich als minnaars met grenzeloze hartstocht gedragen. Zij was stellig even enthousiast als een ervaren vrouw in een Turkse harem erin opgegaan. ‘Je hoeft in geen enkel opzicht berouw of zelfverwijt te hebben,’ zei hij zacht. ‘Je was bezeten. Geef de drug maar de schuld.’
‘Ik heb het gedaan!’ zei ze. ‘Ik ... ik! Ik wilde het! Oh, ik ben een ordinaire, walgelijke hoer!’
‘Ik herinner me niet, dat ik je geld heb aangeboden.’
Het was niet zijn bedoeling harteloos te zijn. Hij wilde haar zo boos maken, dat zij haar zelfvernedering zou vergeten en dat lukte hem. Zij sprong op en viel met haar nagels op zijn gezicht en borst aan. Zij schold hem uit en gebruikte woorden die een hooggeboren edelvrouw uit de Victoriaanse tijd nooit had moeten kennen.
Om verdere schade te voorkomen pakte Burton haar bij de polsen en hield haar zo vast terwijl zij voortging vuile taal tegen hem uit te slaan. Tenslotte, toen zij stil was geworden en weer was begonnen te huilen, bracht hij haar naar het kampterrein terug. Het vuur was natte as geworden. Hij schraapte de bovenlaag eraf en liet een handvol gras, dat door de boom tegen de regen was beschermd, op de sintels vallen. Bij het licht ervan zag hij, dat het kleine meisje, opgerold tussen Kazz en Monat onder een hoop gras aan de voet van de ijzerboom, sliep. Hij ging terug naar Alice, die onder een andere boom zat.
‘Blijf uit mijn buurt,’ zei zij. ‘Ik wil je nooit meer zien! Je hebt me onteerd, en bevuild en dat nog wel nadat je je woord gegeven had mij te beschermen!’
‘Als je wilt mag je kou lijden,’ zei hij. ‘Ik wilde alleen maar voorstellen, dat wij bij elkaar kruipen om warm te blijven, doch als je liever ongemak verdraagt, dan moet dat maar. Ik zeg je nog eens dat, wat wij deden, door een drug werd opgewekt. Nee, niet opgewekt want drugs wekken geen wensen of handelingen op, zij bevrijden ze alleen maar. Onze normale remmingen werden opgelost en geen van ons beiden kan zichzelf of de ander de schuld geven. Toch zou ik een leugenaar zijn, als ik zei, dat ik er niet van genoten had en jij zou een leugenaarster zijn als je beweerde dat jij dat niet deed. Waarom zou je je dus met de klauwen van je geweten verwonden?’
‘Ik ben geen beest zoals jij, ik ben een goede, Christelijke, Godvrezende, deugdzame vrouw!’
‘Ongetwijfeld,’ zei Burton droog. ‘Toch moet ik op één ding de nadruk leggen. Ik betwijfel of je gedaan zou hebben wat je deed, als je het in je hart niet wilde. De drug onderdrukte je remmingen, maar droeg stellig niet het denkbeeld aan wat je moest doen. Dat denkbeeld was er al. Elke handeling, die het gevolg was van het druggebruik, kwam uit jezelf voort, uit wat je wilde doen.’
‘Dat weet ik,’ gilde zij. ‘Denk je, dat ik de een of andere stomme, simpele dienstmeid ben? Ik heb hersenen! Ik weet wat ik gedaan heb en waarom! Het is alleen maar dat ik nooit heb kunnen dromen, dat ik zo’n... zo’n persoon zou kunnen zijn. Maar ik was het wel! Ik was het!’
Burton probeerde haar te troosten en haar te doen inzien, dat iedereen bepaalde ongewenste trekken in zijn aard herbergde. Hij wees haar erop, dat het dogma van de erfzonde dit zeker omvatte; zij was een mens en droeg daarom duistere begeerten in zich, enzovoorts.
Hoe meer hij probeerde dat zij zich beter zou gaan voelen, des te slechter voelde hij zichzelf. Tenslotte gaf hij het huiverend van de kou en vermoeid van het nutteloze argumenteren, op. Hij kroop tussen Monat en Kazz in en nam het kleine meisje in zijn armen. De warmte van de drie lichamen, het grasbed en het gevoel van hun naakte lichamen, kalmeerde hem. Hij viel in slaap, terwijl het geluid van Alices gesnik door het grasdek zacht tot hem doordrong.
HOOFDSTUK 9
Toen hij wakker werd, heerste er het grauwe licht van de schijnbare dageraad een uur voor zonsopgang, die de Arabieren de wolvenstaart noemen. Monat, Kazz en het kind sliepen nog. Hij krabde een tijdje aan de jeukende plekken, die door de ruwe rand van het gras veroorzaakt waren en kroop er toen uit. Het vuur was uit; er hingen waterdruppels aan de boombladeren en aan de punten van de grashalmen. Hij huiverde van de kou, maar voelde zich niet moe en ondervond ook geen kater van de drugs, zoals hij had verwacht. Hij vond een hoop tamelijk droog bamboe tussen het gras onder een boom. Hiermee bouwde hij het vuur weer op en even later voelde hij zich behaaglijk. Toen zag hij de bamboe-emmers en dronk water uit één ervan. Alice zat rechtop in een grasheuveltje en keek hem somber aan. Haar huid was rimpelig door kippenvel.
‘Kom je hier wat warmen,’ zei hij.
Zij kroop uit het gras, stond op, liep naar de bamboe-emmer, bukte zich, schepte water op en plensde het over haar gezicht. Daarna ging zij gehurkt bij het vuur zitten en verwarmde haar handen boven een kleine vlam. Als iedereen naakt is, hoe snel verliezen dan de sterkst ingetogenen hun ingetogenheid, dacht hij.