Een man zei: ‘Je had tenminste de sigaretten met ons kunnen delen. Dat had je niets gekost.’
‘Ik zou graag alle goddeloze dingen in de rivier gooien!’ had hij geroepen. ‘Je bent een onverdraaglijke kwezel en nog gek op de koop toe,’ had iemand anders geantwoord en hem op het gezicht geslagen. Voordat de tabakhater van de grond kon opstaan, werd hij door vier anderen geschopt en geslagen.
Later was de tabakhater verdwaasd overeind gekomen en had met tranen van woede uitgeroepen: ‘Wat heb ik gedaan, dat ik dit verdiend heb, oh God, mijn Heer! Ik ben altijd een fatsoenlijk man geweest. Ik heb duizenden ponden aan liefdadigheid geschonken. Drie maal per week heb ik U in Uw tempel aanbeden. Mijn leven lang heb ik oorlog tegen zonde en corruptie gevoerd. Ik...’
‘Ik weet wie je bent!’ had een vrouw geroepen. Het was een lang meisje met blauwe ogen, een knap gezicht en een goed figuur. ‘Ik ken je wel! Sir Robert Smithson!’
Hij had gezwegen en haar met knipperende ogen aangestaard. ‘Ik ken jou niet!’
‘Natuurlijk niet, maar je zou het wel móeten! Ik ben één van de duizenden meisjes die zeseneenhalve dag per week zestien uur per dag moesten werken zodat jij in je grote huis op de heuvel kon wonen en fijne kleren kon dragen en je honden en katten beter kon laten vreten dan ik! Ik was één van jouw fabrieksmeisjes! Mijn vader heeft zich voor jou afgebeuld, mijn moeder heeft voor jou gezwoegd, mijn broers en zusters en iedereen, die niet te ziek was of die niet doodging omdat hij te weinig of te slecht eten kreeg, die op smerige bedden sliepen, tochtige ramen hadden en door ratten gebeten werden, die hebben allemaal voor jou gezwoegd. Mijn vader raakte in een van jouw machines zijn hand kwijt en jij schopte hem zonder een cent op straat. Mijn moeder stierf aan de pest en ik hoestte mijn longen uit, terwijl jij, fijne baron, jezelf met lekker eten volstopte, in gemakkelijke stoelen zat, in je grote, dure kerkbank in slaap viel en duizenden weggaf om de ongelukkigen in Azië te eten te geven en missionarissen naar Afrika te sturen om de arme heidenen te bekeren. Ik hoestte mijn longen stuk en ik moest hoer worden om genoeg geld te verdienen om mijn kleine broers en zusjes eten te geven. En ik kreeg syfilis, jij smerige, vrome ellendeling, omdat jij iedere druppel zweet en bloed, die van mij en van andere arme sloebers, eruit wilde persen! Ik krepeerde in de gevangenis omdat jij de politie zei dat ze hard tegen prostitutie moesten optreden. Jij... jij... jij...’
Smithson was eerst rood en toen bleek geworden. Daarna was hij kaarsrecht gaan staan, had dreigend naar de vrouw gekeken en gezegd: ‘Jullie hoeren moeten altijd een ander de schuld geven van je ongebreidelde lust en je goddeloze manier van leven. God weet dat ik altijd Zijn paden bewandeld heb.’ Hij had zich omgedraaid en was weggelopen, maar de vrouw rende achter hem aan en slingerde haar graal naar hem. Iemand schreeuwde en de man draaide zich om en dook weg. De graal scheerde rakelings langs de bovenkant van zijn hoofd.
Voor zij zich kon herstellen, rende Smithson langs de vrouw en verdween in de menigte. ‘Jammer genoeg,’ zei Ruach, ‘begrepen maar weinig mensen wat er aan de hand was omdat zij geen Engels spraken.’
Burton zei: ‘Als ik me goed herinner, bezat Sir Robert Smithson katoen- en staalfabrieken in Manchester. Hij stond bekend om zijn filantropie en zijn goede werken onder de heidenen. Hij stierf omstreeks 1870 op tachtigjarige leeftijd.’
‘Waarschijnlijk in de overtuiging dat hij in de hemel beloond zou worden,’ zei Lev Ruach. ‘Het is natuurlijk nooit bij hem opgekomen, dat hij een veelvoudig moordenaar was.’
‘Als hij de armen niet had uitgebuit zou iemand anders het gedaan hebben.’
‘Dat is het soort excuus, dat velen in de loop van de menselijke geschiedenis gebruikt hebben,’ zei Lev. ‘Bovendien waren er wel industriëlen in je land, die ervoor zorgden dat de lonen en werkomstandigheden in hun fabrieken werden verbeterd. Ik geloof, dat Robert Owen er één van was.’
HOOFDSTUK 10
‘Ik geloof niet dat het veel zin heeft te twisten over wat er in het verleden is gebeurd,’ zei Frigate. ‘Ik vind dat we iets aan onze huidige situatie moeten doen.’
Burton stond op. ‘Je hebt gelijk, Yank! We hebben een dak boven ons hoofd en gereedschappen en God weet wat nog meer nodig! Maar ik vind dat we in de eerste plaats de steden op de vlakte moeten bekijken om te zien wat de burgers daar doen.’
Op dat ogenblik kwam Alice door de bomen op de heuvel boven hen. Frigate zag haar het eerst. Hij barstte in lachen uit. ‘De nieuwste damesmode!’
Zij had met haar schaar stukken gras geknipt en deze tot een tweedelig kledingstuk gevlochten. Het ene was een soort poncho, die haar borsten bedekte en het andere een rok, die tot haar dijen reikte.
Het effect ervan was vreemd ofschoon het er een was, dat zij had kunnen verwachten. Toen zij nog naakt was, had haar kale hoofd toch de aandacht niet al te zeer van haar vrouwelijkheid en haar schoonheid afgeleid. Maar met de groene, omvangrijke en vormloze kledingstukken werd haar gezicht plotseling mannelijk en lelijk.
De andere vrouwen kwamen om haar heen staan en bekeken het weefsel van grasstengels en de riem van gras, die de rok op zijn plaats hield.
‘Het jeukt erg en is ongemakkelijk,’ zei Alice, ‘maar fatsoenlijk. Dat is alles wat ik ervan kan zeggen.’
‘Blijkbaar meende je niet wat je zei over je onverschilligheid ten opzichte van naaktheid in een land waarin iedereen naakt is,’ zei Burton.
Alice staarde hem ijzig aan en zei: ‘Ik verwacht dat iedereen dit zal gaan dragen, dat wil zeggen, iedere fatsoenlijke man of vrouw.’
‘Ik verwachtte wel dat mevrouw Roddel haar lelijke kop zou opsteken,’ antwoordde Burton.
‘Het was een schok voor me tussen zoveel naakte mensen te zijn,’ zei Frigate, ‘zelfs als je in aanmerking neemt dat achter in de tachtiger jaren naaktheid op het strand en thuis heel gewoon werd. Maar het duurde niet lang voordat iedereen eraan gewend was, iedereen behalve de hopeloze neurotici, vermoed ik.’
Burton draaide zich om en zei tot de andere vrouwen: ‘En jullie, dames? Gaan jullie ook deze lelijke, stekelige hooibergen dragen omdat één van jullie plotseling tot de conclusie is gekomen dat ze weer geslachtsorganen heeft? Kan iets wat zo openlijk was weer verborgen worden?’
Loghu, Tanya en Alice begrepen hem niet omdat hij in het Italiaans sprak. Voor de laatste twee herhaalde hij de vraag in het Engels.
Alice bloosde en zei: ‘Wat ik draag gaat alleen mij aan. Als iemand er behoefte aan heeft naakt te lopen terwijl ik fatsoenlijk gekleed ben, dan...’
Loghu had geen woord verstaan, maar zij begreep wat er aan de hand was. Zij lachte en keerde zich af. De andere vrouwen schenen te proberen te raden wat de ander van plan was te doen. De lelijkheid en ongemakkelijkheid van de kleding speelden geen rol.
‘Terwijl jullie proberen erachter te komen,’ zei Burton, ‘zou het wel prettig zijn als je een bamboe-emmer zou pakken en met ons naar de rivier gaan. We kunnen een bad nemen, de emmers met water vullen, de situatie op de vlakte in ogenschouw nemen en dan hier terugkomen. Misschien kunnen we voor het vallen van de avond huizen — of tijdelijke onderkomens — bouwen.’
Zij begonnen de heuvel af te dalen waarbij zij zich een weg door het gras moesten banen en hun graal, hoornstenen wapens, bamboesperen en emmers droegen. Zij waren nog niet ver toen zij een aantal mensen ontmoetten. Blijkbaar hadden veel vlaktebewoners besloten te verhuizen en niet alleen dat, maar sommigen hadden ook hoornsteen gevonden en er gereedschappen en wapens van gemaakt. Zij hadden de techniek van het steenbewerken van iemand geleerd, waarschijnlijk van andere primitieve mensen in het gebied. Burton had nog maar twee exemplaren van de niet-Homo Sapiens gezien en deze waren bij hem, maar waar de techniek was geleerd, was er goed gebruik van gemaakt. Zij liepen voorbij twee half voltooide bamboehutten. Deze waren rond en hadden maar één vertrek, maar er moest nog een kegelvormig dak op komen, dat met de reusachtige, driehoekige bladeren van ijzerbomen en het lange gras van de heuvels, afgedekt zou worden.