‘Bedoel je Palestina?’ vroeg Burton.
‘De Joden vestigden in 1948 een onafhankelijke staat,’ zei Lev. ‘Jij weet daar natuurlijk niets vanaf. Ik zal je er wel eens alles over vertellen. Hoe dan ook, ik werd door Arabische guerrilla’s gevangen genomen en gemarteld. Ik zal daar maar geen bijzonderheden over vertellen want de herinnering eraan maakt me misselijk. Ik ontsnapte diezelfde nacht maar niet dan nadat ik de hoofden van twee guerrilla’s met een rotssteen had ingeslagen en twee anderen met een geweer had neergeschoten. De overigen namen de vlucht en ik ontkwam. Ik had geluk. Een legerpatrouille pikte me op. Toen ik echter twee jaar later in Amerika was en over het klaverblad reed, werd ik gesneden door een grote truck met aanhangwagen — wat dat is leg ik je later ook wel uit — en de aanhangwagen begon te slingeren en kwam dwars op de truck te staan en ik botste ertegen aan. Ik was zwaar gewond en mijn rechterbeen werd onder de knie afgezet. Maar waar dit hele verhaal om draait is dat de chauffeur van de truck in Syrië geboren was. Je ziet dus wel dat de Arabieren me achterna zaten en me te pakken kregen, ook al ging ik niet dood. Dat karwei werd door onze vriend van Tau Ceti opgeknapt hoewel ik niet kan zeggen dat hij de mensheid iets aandeed behalve dan de ondergang ervan verhaasten.’
‘Wat bedoel je daar mee?’ vroeg Burton.
‘Er stierven miljoenen van honger en zelfs in de Verenigde Staten waren levensmiddelen streng gerantsoeneerd en de vervuiling van water, land en lucht joeg nog meer miljoenen mensen de dood in. De geleerden zeiden, dat de helft van de zuurstofvoorraad op aarde in tien jaar zou zijn afgesneden omdat het phytonplankton in de oceanen — dat de helft van de zuurstof op de wereld produceerde — uitstierf. De oceanen waren vervuild.’
‘De oceanen?’
‘Geloof je me niet? Wel, jij stierf in 1890 en hebt dus moeite het te geloven, maar er waren mensen, die in 1968 precies voorspelden wat in 2008 inderdaad gebeurde. Ik geloofde hen want ik was biochemist. Maar het merendeel van de bevolking, speciaal zij die gewicht in de schaal leggen, namelijk de massa en de politici, weigerde het te geloven totdat het te laat was. Naarmate de toestand verslechterde werden maatregelen genomen maar zij waren altijd ontoereikend en kwamen te laat en werden bovendien tegengehouden door pressiegroepen, die er geld bij zouden inschieten als doeltreffende maatregelen genomen werden. Maar het is een lang en droevig verhaal en als we hutten moeten bouwen kunnen we beter onmiddellijk na het middageten beginnen.’
Alice kwam uit de rivier en veegde met haar handen over het lichaam. De zon en de wind droogden haar snel. Zij raapte haar graskleren op, maar trok ze niet weer aan. Wilfreda stelde haar wat vragen erover. Alice antwoordde dat zij haar te veel jeuk veroorzaakten, maar dat zij ze zou bewaren om ze ’s nachts te dragen als het te koud werd. Alice was beleefd tegen Wilfreda maar duidelijk op een afstand. Zij had veel van het gesprek gehoord en wist dus dat Wilfreda een fabrieksmeisje was geweest, dat de brede baan was opgegaan en aan syfilis was gestorven, althans Wilfreda geloofde dat de ziekte haar dood was geweest. Zij herinnerde zich niet dat zij gestorven was. Zoals zij opgewekt vertelde, was zij ongetwijfeld eerst buiten kennis geraakt.
Toen Alice dit hoorde, ging zij zelfs nog verder weg staan. Burton grijnsde en vroeg zich af wat zij zou doen als zij wist dat hij aan dezelfde ziekte had geleden, die hij bij een slavinnetje in Cairo had opgelopen, toen hij als Moslim vermomd in 1853 een tocht naar Mekka maakte. Hij was ‘genezen’ en zijn geestvermogens hadden er niet onder geleden ofschoon zijn geestelijke kwelling ontzettend was geweest. Het punt was echter, dat bij de verrijzenis iedereen een fris, jong en ziektevrij lichaam had gekregen, zodat de houding van anderen tegenover hen niet beïnvloed behoefde te worden door wat zij op aarde waren geweest.
‘Hoefde niet’ was echter niet hetzelfde als ‘zou niet’. Hij kon het Alice Hargreaves echt niet kwalijk nemen. Zij was het product van haar maatschappij — net als alle vrouwen was zij wat mannen van haar hadden gemaakt — en zij bezat de karaktertrekken en soepelheid van geest om zich boven enkele van de vooroordelen van haar tijd en klasse te verheffen. Zij had zich vrij goed bij de naaktloperij aangepast en ze was niet openlijk vijandig of minachtend tegen het meisje. Zij had met Burton iets gedaan dat tegen een leven van openlijke en bedekte indoctrinatie inging en dat nog wel op de avond van de eerste dag van haar leven na de dood toen zij op haar knieën hosanna’s had behoren te zingen omdat zij ‘gezondigd’ had en had behoren te beloven dat zij nooit weer zou ‘zondigen’ als zij maar niet in het hellevuur werd geworpen.
Terwijl zij over de vlakte liepen, dacht hij over haar na en draaide af en toe zijn hoofd om om naar haar te kijken. Dat kale hoofd maakte haar gezicht veel ouder, maar de kaalheid deed haar onder de navel er ook kinderlijk uitzien. Allen liepen zij met deze tegenstrijdigheid rond, doordat zij er boven de hals als oude man of vrouw en onder de navel als jong kind uitzagen.
Hij ging langzamer lopen tot hij naast haar liep. Daardoor kwam hij achter Frigate en Loghu te lopen. De aanblik van Loghu zou iets goed maken zelfs als zijn poging om met Alice te praten op niets uitliep. Loghu had een mooi gevormd achterste. Haar billen waren net twee grote eieren en ze heupwiegde even bekoorlijk als Alice.
Hij zei met zachte stem: ‘Als je van gisteravond zoveel verdriet hebt, waarom blijf je dan bij me?’
Haar mooie gezichtje vertrok en werd lelijk.
‘Ik blijf niet bij jou, ik blijf bij de groep! Ik heb bovendien over gisteravond nagedacht, hoewel me dat zwaar valt. Ik moet eerlijk zijn. Het was het narcoticum in dat afschuwelijke, gemene gum waardoor we deden... wat we deden. Tenminste, ik weet dat het voor mijn gedrag verantwoordelijk was en ik geef jou maar het voordeel van de twijfel.’
‘Er bestaat dus geen hoop, dat het nog eens gebeurt?’
‘Hoe kun je dat vragen! Natuurlijk niet! Hoe durf je?’
‘Ik heb je er niet toe gedwongen,’ zei hij. ‘Zoals ik je al heb uitgelegd, deed je alleen maar datgene dat je ook zou doen als je niet door je innerlijke remmingen werd tegengehouden. Die remmingen zijn goed — onder bepaalde omstandigheden — zoals wanneer je in het Engeland op aarde wettig getrouwd bent met een man waarvan je houdt. Maar de aarde bestaat niet meer, tenminste niet zoals wij haar kenden. Ook Engeland bestaat niet meer en de Engelse samenleving is weg. Als de gehele mensheid verrezen is en langs deze rivier is verspreid, zul je toch misschien je man nooit weer zien. Je bent niet langer getrouwd. Weet je nog... tot de dood ons scheidt. Je bent gestorven en dus ook gescheiden. Bovendien wordt er in de hemel niet ten huwelijk geschonken.’
‘Je bent een godslasteraar, mr Burton. Ik heb over je in de kranten gelezen en ik heb een paar van je boeken over Afrika en India en ook dat boek over de Mormonen in Amerika, gelezen. Ik heb ook verhalen gehoord waarvan ik de meeste moeilijk kon geloven omdat zij je zo verdorven voorstelden. Reginald was erg verontwaardigd toen hij je Kasidah had gelezen. Hij zei dat hij zulke gemene atheïstische literatuur niet in huis wilde hebben en hij gooide al je boeken in het fornuis.’
‘Als ik zo verdorven ben en jij je een gevallen vrouw voelt, waarom ga je dan niet weg?’
‘Moet ik alles nog een keer zeggen? In de volgende groep kunnen wel nog slechtere mannen zitten en, zoals je me zo vriendelijk hebt uitgelegd, je hebt me er niet toe gedwongen. Hoe dan ook, ik ben ervan overtuigd dat je toch een hart onder dat cynische, spottende uiterlijk hebt. Ik zag je huilen toen jij Gwenafra droeg en zij zo snikte.’
‘Je hebt me dus doorzien,’ zei hij grinnikend. ‘Heel goed, het zij zo. Ik zal ridderlijk zijn en niet proberen je op enigerlei wijze te verleiden of lastig te vallen, maar de volgende keer dat je me gum ziet kauwen, kun je je maar beter verstoppen. Ondertussen geef ik je mijn woord van eer; je hebt niets van mij te duchten zolang ik niet onder de invloed van het gum verkeer.’