Haar ogen werden groot en zij bleef staan. ‘Ben je van plan het weer te gebruiken?’
‘Waarom niet? Blijkbaar werden sommige mensen er wilde beesten door maar dat effect had het op mij niet. Ik voel er geen verlangen naar en ik betwijfel derhalve of het verslavend is. Ik was gewoon af en toe een pijp opium te roken, weet je, en ik raakte er niet aan verslaafd. Ik geloof dus niet dat ik een psychologische zwakheid voor verdovende middelen bezit.’
‘Ik heb begrepen dat je heel vaak te veel dronk, mr Burton, jij en dat walgelijke schepsel, mevrouw Swinburne ...’ Zij zweeg opeens. Een man had haar aangeroepen en hoewel zij geen Italiaans verstond, begreep zij zijn obscene gebaar. Zij bloosde over haar gehele lichaam maar liep stevig door. Burton keek de man dreigend aan. Het was een goed gebouwde, gebruinde jongeman met een grote neus, een weke kin, en dicht bij elkaar staande ogen. Zijn spraak was die van de onderwereld in Bologna, een stad waar Burton veel tijd met het onderzoeken van Etruskische relikwieën en graven, had doorgebracht. Achter de man stonden nog tien mannen, waarvan de meesten er even ongunstig en misdadig als hun leider uitzagen en voorts nog twee vrouwen. Het was duidelijk dat de mannen meer vrouwen aan de groep wilden toevoegen. Het was bovendien duidelijk dat zij graag de stenen wapens van Burton’s groep in handen zouden krijgen. Zij waren slechts met hun graal en bamboestokken gewapend.
HOOFDSTUK 11
Burton gaf een scherp bevel en zijn mensen sloten zich aaneen. Kazz verstond zijn woorden niet, maar hij begreep onmiddellijk wat er aan de hand was. Hij liet zich terug vallen om samen met Burton de achterhoede te vormen. Zijn woeste uiterlijk en de handbijl in zijn reusachtige vuist werkten enigszins afschrikkend op de Bolognezen. Zij volgden de groep en maakten luide opmerkingen en bedreigingen, maar zij kwamen niet veel dichter bij. Toen zij echter de heuvels bereikten, schreeuwde de leider van de bende een bevel en zij vielen aan.
De jongeman met de dicht opeenstaande ogen, stormde gillend en met zijn graal slingerend op Burton af. Burton schatte de cirkelzwaai van de cilinder en stootte met zijn bamboespeer toe op het ogenblik dat de graal naar achteren zwaaide. De stenen punt drong in de zonnevlecht van de man en hij viel met de speer in het lichaam op zijn zij. De submens sloeg naar een slingerende graal met een stok, die uit zijn hand werd geslagen. Hij sprong naar voren en liet de snede van zijn handbijl boven op het hoofd van zijn aanvaller neerdalen. De man stortte met bebloede schedel ter aarde.
De kleine Lev Ruach gooide zijn graal tegen de borst van een man, stormde op hem af en sprong boven op hem. Hij stampte met zijn voeten in het gezicht van de man, die bezig was op te staan. De man sloeg achterover. Ruach sprong weer op hem af en bracht hem met zijn hoornstenen mes een diepe schouderwond toe. De man sprong gillend overeind en nam de benen.
Frigate was veel beter dan Burton had verwacht omdat hij bleek was geworden en gaan beven toen de bende hen de eerste maal uitdaagde. Hij had zijn graal aan zijn linkerpols bevestigd, terwijl hij met de rechterhand een handbijl vasthield. Hij stormde temidden van de bende en werd door een graal op de schouder geraakt. De schok hiervan werd verminderd doordat hij de slag gedeeltelijk met zijn eigen graal blokkeerde en op zijn zij viel. Een man hief met beide handen een bamboestok op met het doel deze op Frigate te doen neerdalen, maar deze rolde weg, bracht zijn graal omhoog en blokkeerde de neersuizende stok. Toen was hij overeind, stootte zijn hoofd in het lichaam van de man en dreef hem naar achteren. Zij vielen beiden neer met Frigate bovenop en met zijn stenen bijl sloeg hij de man tweemaal op zijn slaap.
Alice had haar graal in het gezicht van een man gegooid en hem vervolgens met de in het vuur geharde punt van haar bamboespeer gestoken. Loghu holde om de man heen naar de andere kant en sloeg hem zo hard met haar stok op het hoofd dat hij op zijn knieën viel.
Het gevecht was in zestig seconden voorbij. De andere mannen vluchtten, de vrouwen gingen hen achterna. Burton draaide de gillende aanvoerder op zijn rug en trok de speer uit de holte van diens maag. De punt was niet verder dan twee centimeter naar binnen gedrongen.
De man kwam overeind en terwijl hij de zwaar bloedende wond met beide handen bedekte, wankelde hij over de vlakte weg. Twee mannen van de bende waren bewusteloos, maar zouden het wel overleven. De man, die Frigate had aangevallen, was dood.
De Amerikaan was van bleek rood en toen weer bleek geworden, maar hij zag er niet berouwvol of ziek uit. Als zijn gezicht al iets uitdrukte dan was het wel triomf en opluchting.
Hij zei: ‘Dat was de eerste man, die ik ooit gedood heb, de eerste!’
‘Ik betwijfel of het de laatste zal zijn,’ zei Burton, ‘tenzij jij het eerst gedood wordt.’
Ruach keek op het lijk neer en zei: ‘Een dode ziet er hier net zo dood uit als op aarde. Ik vraag me af waar degenen die in dit hiernamaals gedood worden naartoe gaan?’
‘Als we tijd van leven hebben komen we er misschien wel achter. Jullie meisjes hebt je bijzonder goed gehouden.’
Alice zei: ‘Ik heb alleen maar gedaan wat er gedaan moest worden,’ en liep weg. Zij was bleek en beefde. Loghu daarentegen zag er vrolijk opgewonden uit.
Ongeveer een half uur voor de middag kwamen zij bij hun graalsteen terug. De dingen waren veranderd. In hun rustige, kleine dalletje zaten nu ongeveer zestig mensen waarvan er velen stukken hoornsteen bewerkten. Een man hield zijn hand op een bebloed oog waarin een steensplinter was gesprongen. Verscheidene anderen bloedden in het gezicht of hielden hun gekneusde vingers vast.
Burton was terneergeslagen maar hij kon er niets aan doen. Zijn enige hoop op een rustige aftocht was, dat de indringers door watergebrek verdreven zouden worden, maar die hoop verdween snel. Een vrouw vertelde hem dat er ongeveer twee kilometer naar het westen een waterval was. Deze viel van een bergtop door de geul van een diep ravijn in een grote kuil, die nog maar half gevuld was. Tenslotte zou de kuil overlopen en het water zich een weg door de heuvels banen en over de vlakte uitvloeien; tenzij er natuurlijk steen uit de voet van de berg naar beneden werd gehaald om de stroom te kanaliseren.
‘Of we maken waterpijpen uit het grote bamboe,’ zei Frigate.
Zij zetten hun gralen op de rots waarbij ieder de precieze plaats van de zijne goed onthield en wachtten. Zijn plan was na het vullen van de gralen verder te trekken. Een kamp halverwege tussen de waterval en de graalsteen zou gunstiger liggen en misschien niet zo door mensen overstroomd worden.
Op het ogenblik, dat de zon haar hoogste punt bereikte, sloegen de blauwe vlammen brullend uit de rots op. Deze keer verschaften de gralen sla, zwart brood met gesmolten knoflookboter, spaghetti met vleesballetjes, een kop droge rode wijn, druiven, poederkoffie, tien sigaretten, een marihuana stickje, een sigaar, toiletpapier, een stuk zeep en vier chocolade-ijsjes. Sommige mensen klaagden, dat zij niet van Italiaans eten hielden maar niemand weigerde te eten.
Onder het roken van een sigaret wandelde de groep langs de voet van de berg naar de waterval. Deze lag aan het einde van een driehoekig ravijn en een aantal mannen en vrouwen had hun kamp rondom het gat in de grond opgeslagen. Het water was ijskoud. Nadat zij hun vaatwerk gewassen en gedroogd hadden en hun emmers hadden gevuld, gingen zij in de richting van de graalsteen terug. Na een kleine kilometer zochten zij een heuvel uit, die, behalve op het hoogste punt, waarop een ijzerboom groeide, met pijnbomen was begroeid.
Eromheen groeide overvloedig bamboe in alle maten. Onder aanvoering van Kazz en Frigate, die een paar jaar in Maleisië had doorgebracht, hakten zij bamboe om en bouwden hutten. Het waren ronde hutten met één enkele deur, een raam aan de achterzijde en een kegelvormig rieten dak. Zij werkten snel en deden geen moeite alles mooi af te werken zodat tegen etenstijd alle hutten op het dak na klaar waren. Frigate en Monat werden aangewezen om als bewakers achter te blijven, terwijl de anderen de gralen naar de rots brachten. Hier vonden zij ongeveer driehonderd mensen bezig met het bouwen van afdakjes en hutten. Burton had dit verwacht. De meeste mensen zouden niet graag drie keer per dag een kilometer lopen om hun eten te halen. Zij zouden liever rondom de graalstenen dicht op elkaar gaan wonen. De hutten werden hier lukraak en dichter op elkaar dan nodig was gebouwd. Toch bestond nog steeds het probleem hoe aan fris water te komen en daarom was hij verbaasd dat hier zoveel mensen waren.