Frigate beefde nog van de reactie maar het was duidelijk, dat hij zich prettig voelde.
‘Een ogenblik dacht ik dat ik bang zou worden,’ zei hij. ‘Tenslotte was het allemaal zo lang geleden en op een andere wereld gebeurd en misschien zijn we hier wel om onze vijanden te vergeven — en een paar van onze vrienden — en om vergeving te ontvangen. Maar aan de andere kant dacht ik dat we hier misschien zijn om een beetje terug te geven van wat we op aarde moesten slikken. Wat denk jij, Lev? Zou jij niet graag de kans krijgen om Hitler aan het spit te braden? Heel langzaam boven het vuur?’
‘Ik vind niet dat je een oneerlijke uitgever met Hitler kunt vergelijken,’ zei Ruach. ‘Nee, ik zou hem niet boven het vuur willen braden. Misschien dat ik hem zou willen laten verhongeren of hem net genoeg eten geven zodat hij in leven bleef, maar ik zou het niet doen. Wat voor nut zou het hebben? Zou hij dan anders over de dingen gaan denken en geloven dat joden toch menselijke wezens waren? Nee, als hij in mijn macht was, zou ik hem niets doen behalve hem doden zodat hij anderen geen kwaad meer kon doen. Maar ik ben er niet van overtuigd dat, als hij dood was, hij ook dood zou blijven. Niet hier.’
‘Jij bent een echte Christen,’ zei Frigate grinnikend.
‘Ik dacht dat je een vriend van me was!’ zei Ruach.
HOOFDSTUK 12
Dit was de tweede keer dat Burton de naam Hitler had horen noemen. Hij was van plan alles over hem te weten te komen, maar voor het ogenblik moest iedereen ophouden met praten zodat de daken van de hutten afgemaakt konden worden. Zij pakten allen mee aan en sneden nog meer gras met de kleine schaar die zij in hun graal hadden aangetroffen of klommen in de ijzerbomen om de reusachtige driehoekige, groene, roodnervige bladeren af te scheuren. De daken lieten veel te wensen over. Burton was van plan een beroepsdakbedekker op te sporen om de juiste techniek te leren. De bedden moesten zolang maar gemaakt worden van hoopjes gras waarop lagen van de zachtste ijzerboombladeren gelegd waren. De dekens moesten van dezelfde bladeren worden gemaakt.
‘God — of Wie dan ook — zij dank zijn er hier geen insecten,’ zei Burton.
Hij hief het grijs metalen kopje op waarin nog een beetje van de beste whisky, die hij ooit had geproefd, zat.
‘Proost voor Die Wie Dan Ook. Als Hij ons had laten verrijzen om alleen maar een duplicaat aarde te bewonen, zouden we ons bed moeten delen met tienduizend soorten bijtend, krabbend, stekend, jeukend en bloedzuigend ongedierte.’
Zij dronken en gingen daarna een poosje rondom het vuur zitten roken en praten. De schaduwen werden dieper, de hemel verloor zijn blauwe kleur en de reusachtige sterren en gaswolken, die vlak voor donker nauwelijks te onderscheiden waren, werden in volle schoonheid zichtbaar. De hemel werd één lichtende glorie.
‘Net als een Sime-illustratie,’ zei Frigate.
Burton wist niet wat een Sime was. De helft van het gesprek met mensen, die na de negentiende eeuw leefden, bestond hieruit, dat zij hun uitspraken toelichtten en hij de zijne.
Burton stond op, liep om het vuur heen en ging bij Alice op zijn hurken zitten. Zij had net het kleine meisje Gwenafra, in een hut naar bed gebracht. Burton stak een stukje kauwgum naar Alice uit en zei: ‘Ik heb net een half stukje genomen. Heb jij zin in de andere helft?’
Zij keek hem uitdrukkingloos aan en zei: ‘Nee, dank je wel.’
‘Er zijn acht hutten,’ zei hij, ‘en er bestaat geen enkele twijfel aan wie welke hut met wie deelt, behalve Wilfreda, jij en ik.’
‘Ik vind niet dat daarover enige twijfel is,’ zei zij. ‘Jij slaapt dus bij Gwenafra?’
Zij hield haar gezicht van hem afgewend. Hij bleef nog enkele ogenblikken gehurkt zitten, stond toen op, liep naar de andere kant van het vuur en ging bij Wilfreda zitten.
‘Loop alsjeblieft een eindje door, Sir Richard,’ zei zij met opgetrokken lip. ‘Heer bewaar me, ik heb geen zin de tweede keus te zijn. Je had haar kunnen vragen waar niemand je kon zien. Ik heb ook nog een beetje trots.’
Hij bleef zwijgend even zitten. Zijn eerste impuls was met een scherpe belediging terug te slaan maar zij had gelijk. Hij had haar te minachtend behandeld. Ook al was zij dan een hoer geweest, toch had zij er recht op als een menselijk wezen behandeld te worden; in het bijzonder omdat zij volhield dat de honger haar tot prostitutie had gedreven. Daarover was hij echter nogal sceptisch gestemd. Er waren te veel prostituées die hun beroep rationaliseerden en te velen hadden fantasieën, die hun intrede in het beroep moesten rechtvaardigen. Niettemin waren haar felle woede tegen Smithson en haar gedrag tegenover hem, aanwijzingen dat zij oprecht was.
Hij stond op en zei: ‘Het was niet mijn bedoeling je te kwetsen.’
Wilfreda keek naar hem op en zei: ‘Ben je op haar verliefd?’
‘Ik heb van mijn leven maar tegen één vrouw gezegd dat ik van haar hield,’ zei hij.
‘Je vrouw?’
‘Nee, het meisje stierf voor we konden trouwen.’
‘En hoelang ben je getrouwd geweest?’
‘Negenentwintig jaar, hoewel ik niet inzie wat jou dat aangaat.’
‘Heremetijd! Zolang en je hebt nooit tegen haar gezegd dat je van haar hield?’
‘Dat was ook niet nodig,’ zei hij, en liep weg. Hij koos de hut uit die door Monat en Kazz was bezet. Kazz snurkte erop los. Monat leunde op zijn elleboog en rookte een marihuanasigaret. Monat rookte dit liever dan tabak omdat de smaak meer met die van de tabak op zijn geboorteplaneet overeenkwam. Het had echter weinig uitwerking op hem. Aan de andere kant verschafte de tabak hem soms vluchtige maar felgekleurde visioenen.
Burton besloot de rest van zijn droomgum, zoals hij het noemde, te bewaren. Hij wist dat marihuana zijn woede en frustratie waarschijnlijk nog zou versterken en stak daarom een sigaret op. Hij stelde Monat wat vragen over zijn woonplaats Ghuurrkh. Hij was daar hevig in geinteresseerd maar de marihuana misleidde hem en terwijl de stem van de Cetaan zwakker en zwakker klonk, zakte hij weg.
‘... nu je ogen bedekken, jongens!’ zei Gilchrist met zijn platte, Schotse accent.
Richard keek naar Edward; Edward grinnikte en legde zijn hand over zijn ogen maar hij keek natuurlijk door de ruimte tussen zijn vingers. Richard legde zijn eigen handen over zijn ogen en bleef op zijn tenen staan. Ofschoon hij en zijn broer op kisten stonden, moesten zij zich toch uitrekken om over de hoofden van de volwassenen vóór hen te kijken.
Het hoofd van de vrouw lag nu op het blok en haar lange, bruine haar hing over haar gezicht. Hij zou graag de uitdrukking op haar gezicht zien waarmee zij in de mand staarde, de mand die op haar of liever op haar hoofd, wachtte.
‘Niet stiekem kijken, jongens!’ zei Gilchrist weer.
Er klonk tromgeroffel, één enkele uitroep en de valbijl suisde omlaag. De menigte gaf een gezamenlijke schreeuw, die met gegil en gekerm vermengd werd en het hoofd viel omlaag. Het bloed spoot uit de nek en wilde niet ophouden. Het bleef spuiten en overdekte de menigte en, hoewel hij minstens dertig meter van haar af stond, sloeg het bloed op zijn handen en sijpelde tussen zijn vingers en over zijn gezicht omlaag. Het vulde zijn ogen en verblindde hem en maakte zijn lippen kleverig en zilt. Hij gilde...